Nieuws
Peter van der Ploeg leest: Die dichter uit Dordrecht

Peter van der Ploeg, de directeur van Huygens’ Hofwijck is een verwoed lezer. En hij schrijft graag over wat hij leest. Wekelijks kunnen de bezoekers hiervan meegenieten. Vandaag besteedt Peter aandacht aan C. Budding’. Inderdaad: Die dichter uit Dordrecht.

Een van de bekendste gedichten in de Nederlandse literatuur ontstond in een sanatorium. Het jaar van schrijven was 1942, de plek het sanatorium Zonnegloren te Soestduinen, de dichter heette C. Buddingh’. Hij was daar in augustus van dat jaar opgenomen met tuberculose, een kwaal die hem met tussenpozen tot 1949 patiënt zou laten blijven. Kees – de C. staat niet voor Cees – gebruikte de zee aan vrije tijd vooral om te lezen. In een hem toegestuurd kinderverhaal van de Engelse schrijfster Edith Nesbitt las hij over een  ‘bluebillgurgle’. Dat woord bleef hangen, hij ging er vervolgens mee spelen en de blauwbilgorgel was geboren:

‘Ik ben de blauwbilgorgel,

Mijn vader was een porgel,

Mijn moeder was een porulan.

Raban! Raban! Raban!’

Zo luidt het eerste couplet van het gedicht ‘De blauwbilgorgel’. In het najaar van 1944 zou het clandestien worden gepubliceerd, samen met drie andere ‘gorgelrijmen’ over fantasiedieren.

Kees Buddingh’, geboren in 1918, had eind jaren dertig zijn eerste gedichten ingestuurd aan literaire tijdschriften. De zeven jaren die hij vanaf 1942 in het sanatorium doorbracht, een periode waarin hij soms flink ziek was en enkele zware operaties onderging, zorgden ervoor dat hij pas omstreeks 1950 aan het gewone leven kon gaan deelnemen. Bovenaan zijn lijstje stond toen trouwen met Stientje, zijn verloofde die al die jaren dat hij in het sanatorium verbleef op hem had gewacht. Daarvoor was geld nodig, en door zijn opleiding MO-Engels kon hij vertalen. Met de 250 gulden voorschot die hij van uitgeverij Bruna ontving voor de Nederlandse vertaling van John Galworthy’s ‘The Forsyte Saga’ bekostigde hij zijn huwelijk.

Dat je van dichten alleen niet kunt leven heeft Buddingh’ zijn hele leven gevoeld. In de jaren vijftig scharrelde hij een inkomen bij elkaar als reclameschrijver, auteur van bedrijfsboeken, als samensteller van het Prisma Citatenboek en de Encyclopedie voor de wereldliteratuur,  als literatuur recensent voor de krant Het Vrije Volk en als redacteur van het literaire tijdschrift Podium. Voor vier grote regionale kranten maakte hij samen met de Dordtse tekenaar Otto Dicke de dagelijkse strip ‘Spekkie en Blekkie’. Hij deed zelfs – tevergeefs – mee aan een prijsvraag voor het beste detectiveverhaal. In literair opzicht was in die jaren de publicatie van de Gorgelrijmen in 1953 een lichtpuntje. De oorspronkelijke, in 1942 geschreven reeks van vier gedichten was inmiddels uitgegroeid tot een serie van 23. De bundel genoot na verschijnen een zekere populariteit die met de jaren zou groeien. Vanaf het midden van de jaren vijftig schreef Buddingh’ gedichten over zijn grote liefde, de jazzmuziek. Die gedichten, geschreven in een nuchtere taal waarin humor en ernstige elementen werden gecombineerd, zonder beeldspraak en rijm – aaneengeschreven zouden  het prozateksten kunnen zijn – beschouwde hij zelf als het eigenlijke begin van zijn poëtische werk.

Wim Huijser, die zich al lange tijd met Buddingh’ bezig houdt en eerder publiceerde over deelonderwerpen, neemt in Dichter bij Dordt de ruimte om dit alles in detail te beschrijven. Het leest prettig, het is genuanceerd en doordacht opgeschreven en je merkt dat Huijser zijn onderwerp heel precies aanvoelt. Ook houdt hij wel van een beetje theater, want hij behandelt het kantelpunt in de literaire loopbaan van Buddingh’, dat plaatsvond in 1966, niet alleen op de chronologisch juiste plaats in de biografie maar presenteert die eveneens als een pakkende proloog tot het boek.

Dat allesbepalende moment viel op maandag 28 februari 1966. De plaats van handeling was theater Carré in Amsterdam. Het evenement heette Poëzie in Carré. Simon Vinkenoog had de leiding. Op het podium zaten 25 dichters, oudere én jongere. Onder hen ook Adriaan Roland Holst, de ‘Prins der dichters’, die met zijn gedicht ‘Eens zullen allen / die tussen ons kwamen / zijn weggevallen ….’ grote indruk maakte. Ook Buddingh’ droeg voor uit eigen werk. Voor het eerst voor een groot publiek. Zijn gedicht heette ‘Pluk de dag’.

‘vanochtend na het ontbijt

ontdekte ik, door mijn verstrooidheid,

dat het deksel van een middelgroot potje marmite

(het 4 oz formaat)

precies past op een klein potje heinz sandwich-spread

natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd

of het sandwich-spread-dekseltje

ook op het marmite-potje paste

en jawel hoor: …

het paste eveneens.’

 

Buddingh’ las het voor met zijn ietwat rauwe stem, met de juiste intonatie en pauzes. De zaal ging plat. Een andere omschrijving is daar niet voor. Volgens het Algemeen Dagblad was het optreden van Buddingh’ een van de hoogtepunten van de avond. De krant schreef dat hij door zijn ‘nuchtere vaststelling’ de beoogde sfeer van absurditeit had weten op te wekken. Gewone taal kan ook poëzie zijn.

In de bijna twintig jaar die Buddingh’ na deze avond nog restte was hij een ‘grote dichter’, een man die bij zijn vele lezers geliefd was. Die een drijvende kracht was achter het steeds succesvoller Poetry International. Maar ook een dichter die voor sommige recensenten en collega’s toch vooral een ‘minor poet’ zou blijven die weliswaar soms sublieme gedichten schreef vol creatieve vondsten, maar wiens productie als geheel beneden de maat bleef, of op zijn minst wisselvallig van kwaliteit was.

Populariteit heeft gevaarlijke kanten. Dat merkte Buddingh’ toen hij zich in 1969 liet verleiden – voor 250 gulden per aflevering – het televisieprogramma Poets te presenteren, dat werd gemaakt door Armando en Cherry Duyns. Het vergrootte zijn bekendheid, maar dat was niet om zijn gedichten. Hij werd een BN’er om zijn kop en zijn stem. Dat zinde hem niet.

In 1970 begon hij zijn dagboeken te publiceren. Daarin geen grote gedachten, wel de dagelijkse bezigheden van hemzelf, zijn gezin en hun kat in een rijtjeshuis in Dordrecht. Een aantal delen lang werden de dagboeken goed verkocht, maar de herhaling werd langzaamaan een sleur. In 1978 maakte Willem Frederik Hermans in een paginagrote recensie in NRC Handelsblad op de voor hem kenmerkende snoeiharde wijze korte metten met het meest recente deel. Dat was voor Buddingh’ een dreun waar hij lang last van zou hebben.

Huijser beschrijft helder en meeslepend hoe het dichterschap van Buddingh’ zich ontwikkelde en wat zijn bijdrage is geweest aan de dichtkunst in de jaren vijftig en zestig. Ook de mens Buddingh’, wiens leven zich grotendeels afspeelde in een straal van een kilometer rondom zijn huis in Dordrecht, komt tot leven. Een vriendelijke man, gesteld op zijn kat en pantoffels, zijn schrijfmachine en zijn sigaren, zijn voetbalclub – DFC Dordrecht – en zijn whisky. Een man die virtuoos kon dichten, mits hij de geest had. Een man die in de dagen vlak voor zijn dood genoot van de uitgave van de Nieuwe gorgelrijmen. Creatief tot het einde.

Wim Huijser / Dichter bij Dordt. Biografie van C. Buddingh’/   416 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2015

 

Socials

vlietnieuwsfacebookOp Facebook

vlietnieuwtwitter Op Twitter