Nieuws
Peter van der Ploeg leest: Dichten tegen de verdrukking in

Dichten tegen de verdrukking in. Peter van der Ploeg is vandaag gefascineerd door een bijna vergeten Russin. In zijn wekelijkse boekenblog verhaalt de directeur van Huygens’ Hofwijck over Anna Achmatova.

Dit weekeinde mogen de Russen naar de stembus. De uitslag en de winnaar staan zoals altijd bij voorbaat vast. Op zo’n moment past het om een bijna vergeten slachtoffer van de socialistische heilstaat te gedenken, denk ik dan. Daarom bladerde ik maar weer eens het droevig mooie deeltje privé-domein door dat is gewijd aan de dichter Anna Achmatova.

Op 10 november 1938 noteerde Lidija Tsjoekovskaja in haar dagboek: ‘Gisteren ben ik bij Anna Andrejevna geweest voor zaken. Ik, die sinds mijn jeugd haar gedichten van buiten ken en haar portretten verzamel, heb nooit gedacht dat ik nog eens naar haar toe zou gaan “voor zaken”.’ De term zaken verwijst naar een advies dat Tsjoekovskaja zocht in verband met het lot van haar echtgenoot, de natuurkundige Matjev Bronstein, die een jaar eerder was gearresteerd. Anna Andrejevna, die bekender is onder haar pseudoniem Anna Achmatova, zou je een ervaringsdeskundige kunnen noemen want zowel haar man als haar zoon zaten op dat moment in strafkampen. Met de man van Tsjoekovskaja zou het niet meer goedkomen. Zij ontving bericht van de autoriteiten dat hij voor tien jaar naar een strafkamp was gestuurd. In werkelijkheid was hij ten tijde van dat bericht al gefusilleerd, maar dat hoorde ze pas jaren later. De ontmoeting van de twee dames zou de eerste zijn in een lange reeks. Tot het overlijden van Achmatova in 1966 zagen ze elkaar regelmatig. Vanaf dat eerste bezoek ook noteerde Tsjoekovskaja waarover zij spraken. Vrijwel alle notitieboekjes hebben gedwongen verhuizingen, huiszoekingen en een oorlog overleefd en vormen nu de basis van de buitengewoon onthullende bundel ‘Ontmoetingen met Anna Achmatova’.

Anna Achmatova (1889-1966) wordt beschouwd als een van de grootste Russische dichters van de twintigste eeuw. Ze debuteerde al op jonge leeftijd. Het communistische regime dat vanaf de revolutie van 1917 de dienst uitmaakte was echter wars van artistieke vrijheden. De beeldende, uitvoerende én literaire kunsten werden geacht zich in dienst van de socialistische heilstaat en de wereldrevolutie te stellen. De grote mate van artistieke onafhankelijkheid die de zelfverzekerde én beeldschone Achmatova – vóór de revolutie  portretteerde de jonge Amadeo Modigliani haar in Parijs – zich veroorloofde stond haaks op dat cultuurbeleid van de partij. Maar haar poëzie was geliefd onder de bevolking, wat haar een zekere mate van onaantastbaarheid gaf. Voor haar geliefden had Jozef Stalin echter geen ontzag. Haar eerste echtgenoot werd in 1921 gefusilleerd, haar tweede man verdween in de jaren dertig in een strafkamp, haar zoon zat in de jaren dertig en aan het einde van de jaren veertig gevangen en een van haar beste vrienden, de dichter Osip Mandelstam, verdween in 1938 spoorloos.

De relatie tussen de twee dames was er niet een van gelijkheid. Lidija Tsjoekovskaja, die zelf ook schreef – haar novellen ‘Het verlaten huis’ en ‘Duik in de diepte’ gaan over het zware leven  van de vrouw in de Stalintijd -, vereerde de grote dichteres. Zij stelde zich dienstbaar op, kwam aanrennen zodra Achmatova daarom vroeg. Stond haar bij in allerlei zaken, zowel alledaagse klusjes als het redigeren van haar gedichten. Achmatova van haar kant liet zich die verering en dienstbaarheid aanleunen, zij wist dat zij die vanwege haar literaire status verdiende. Maar ze kon opeens ook heel aanhankelijk en meegaand zijn, zeker op momenten dat zij zich realiseerde dat haar vriendin het in het dagelijks leven net zo moeilijk had als zij zelf.

De ontmoetingen beslaan de jaren 1938-1962. In die periode maakte Achmatova alle gradaties van bemoeienis van de staat met de literaire wereld als geheel en haar gedichten in het bijzonder mee. Het begon met de meedogenloze terreur van Stalin, waarop stilstand volgde tijdens de Tweede Wereldoorlog, de korte opleving van een gevoel van vrijheid direct daarna, dan opnieuw de harde hand van de partij en vervolgens, na de dood van Stalin in 1953, een zekere ontspanning onder Chroetsjov. Voor Achmatova betekenden al deze fasen bijna even zovele manieren waarop de partij omging met haar oeuvre, van een algeheel publicatieverbod, tot toestemming om te publiceren mits ze sommige gedichten aanpaste, tot het zonder beperking uitbrengen van een editie van haar verzameld werk. Die voortdurende onzekerheid maakte haar moedeloos. Want zelfs in de gunstigste situatie, wanneer iets van haar gepubliceerd werd, had de betrokken ambtenarij soms de neiging dat alleen voor de bühne te doen, werd de oplage slechts onder een kleine kliek verspreidt en bereikte die niet de algemene boekhandel.

Achmatova ging onder alle omstandigheden door met dichten. Kort voor de oorlog werkte ze aan twee reeksen, ‘Requiem’ en ‘Epos zonder held’. Aan de laatste zou ze ook na de oorlog, toen ze vanaf 1946 weer een publicatieverbod had, doorwerken. Het werd in die jaren zelfs te gevaarlijk voor haar om de manuscripten ervan in huis te hebben. Tsjoekovskaja beschrijft de ‘veilige’ werkwijze waarvoor Achmatova koos: ‘Als Anna Andrejevna bij me op bezoek kwam, las ze me verzen voor uit Requiem, eveneens op fluistertoon, maar bij haar thuis aan de Fontankagracht waagde ze dat zelfs niet fluisterend; plotsklaps, midden in een gesprek, verstomde ze en pakte, met haar blik naar het plafond en de muren wijzend, een stuk papier en een potlood, vervolgens uitte ze een beleefdheidsfrase: “wilt u thee?”of “wat bent u bruin geworden”, dan schreef ze snel iets op het papier en overhandigde het mij. Ik las de verzen, prentte ze in mijn geheugen en gaf ze zwijgend aan haar terug. “Wat is de herfst vroeg dit jaar”, zei Anna Andrejevna dan hardop, stak een lucifer aan en verbrandde het papier boven de asbak. Het was een ritueel: haar handen, de lucifer, de asbak; een prachtig maar treurig ritueel.’ In de zwartste tijden had Achmatova meer dan tien vrienden die haar nieuwe werk letterlijk  in hun hoofd bewaarden. Ze bezocht ze af en toe, ging met hen in het park zitten en repeteerde de gedichten.

De aantekeningen van Tsjoekovskaja zijn rijk aan gebeurtenissen die de officiële literatuurgeschiedenis niet hebben gehaald. Mooi is haar beschrijving van de dagen na het overlijden van Boris Pasternak, met wie de dames bevriend waren geweest. Pasternak was bij de autoriteiten in ongenade gevallen nadat hij in 1955 zijn roman ‘Dokter Zjivago’ voltooide. Het boek mocht niet worden gepubliceerd. Nadat Pasternak in 1957 een Italiaanse vertaling liet verschijnen en hem het jaar daarop voor het boek de Nobelprijs voor Literatuur werd toegekend, was hij een uitgestotene. Maar na zijn overlijden in 1960 togen veel bewonderaars naar het schrijversdorp Peredelkino, net buiten Moskou, om zijn uitvaart bij te wonen. Het werd een emotioneel eerbetoon aan de vrije geest. Gadegeslagen en gefotografeerd door agenten van de veiligheidsdienst.

Ook Achmatova’s werk was bekend in het westen. Vanaf het begin van haar dichterschap gaf ze toestemming voor vertalingen in het Engels. In 1962 behoorde ze tot de kanshebbers voor de Nobelprijs voor Literatuur. Daarna volgden literaire prijzen, en in 1965 een eredoctoraat in de Letteren in Oxford. Dat laatste mocht ze zelf in ontvangst gaan nemen. Maar het was erkenning die voor haar te laat kwam. Ze was 76, een leven vol onzekerheid had haar lichaam gesloopt. Na terugkomst in Rusland werd ze getroffen door een zware hartaanval. Een jaar later overleed ze.

Lidija Tsjoekovskaja / Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962 / Met een nawoord van Joseph Brodsky / Vertaald door Kristien Warmenhoven / 368 blz / De Arbeiderspers (privé-domein 82), 1982 (herdruk 2018)

 

Socials

vlietnieuwsfacebookOp Facebook

vlietnieuwtwitter Op Twitter