‘In de loop der jaren zijn er altijd patiënten die je nooit zult vergeten. Verdriet na slecht nieuws bij ziekte, blijdschap na een geboorte, het werken als verpleegkundige is een emotionele rollercoaster. Soms heb je gewoon een fijne klik met een patiënt en diens familie eromheen. Zo’n herinnering tovert zelfs jaren later nog een glimlach op je gezicht. Of in heftige gevallen een traan.
Ik denk nog wel eens terug, zo’n twintig jaar geleden, aan een hele lieve moeder met twee opgroeiende dochters. De ziekte kanker had haar in de greep en was dermate progressief en verminkend dat er weinig kans was op overleving.
Wekenlang hebben wij als team voor haar gevochten, tegen beter weten in. We leerden haar man en dochters kennen en probeerden hen te steunen met wat maar nodig was. Op een gegeven moment zag ze het zelf niet meer zitten, en ik kon niet anders dan haar begrijpen. Ik vroeg de chirurg of er wel eens over euthanasie gesproken was met haar. De arts vond dit moeilijk, en zei dat er altijd nog hoop was, ook al was dat maar 2 procent.
Ik gaf aan dat ze die 2 procent inmiddels ook aan het verliezen was, en dat wij als verpleegkundigen dat goed konden beoordelen, omdat wij haar al wekenlang dag en nacht bijstonden. Vergeet niet dat dit al lang geleden is, en dat praten over de dood nog een beetje in de taboesfeer lag. Ik vroeg de behandelend arts of ik het gesprek met haar mocht voeren over een eventuele euthanasie. De reactie van de arts verbaasde mij, omdat hij vrij snel “ja” zei.
Ik nam plaats naast haar bed, en vroeg haar hoe het ging. Ze zei dat ze voelde dat ze niet meer beter zou worden en dat ze het vreselijk vond om de regie over haar lichaam te verliezen. Ik vroeg haar hoe ze erover dacht om weer zelf de regie te nemen. Ik benoemde het beladen woord ‘euthanasie’. Ze antwoordde “Ja! dat wil ik ook, maar niemand begint hierover”. Een zucht van opluchting bij ons beiden, het hoge woord was eruit, de olifant in de kamer was verdwenen. Ze vroeg mij of ik het aan haar man wilde vertellen, dat dit haar wens was, want dat vond ze erg moeilijk. Tijdens het brengen van dit nieuws zag ik bij hem verdriet, maar ook opluchting. Dat er een einde zou komen aan deze vreselijke lijdensweg.
Een paar dagen later liep ik haar kamer binnen, en had ze een folder in haar hand. Ze gebaarde mij even mee te kijken en wees naar een plattegrond. “Kijk, hier kom ik te liggen”, zei ze. Ze liet de plattegrond zien van de begraafplaats. Ik schrok een beetje, maar liet dit niet merken.
Toen pakte ze met haar andere hand een witte envelop. ,,En dit, dit zijn de namen van mijn toekomstige kleinkinderen.” Haar dochter had haar gevraagd om namen op te schrijven en dit in een gesloten envelop te stoppen. Voor ‘later’. Ik vond dit een symbolisch moment, in haar rechter hand de liefde voor haar kinderen en in haar linker hand het terugnemen van haar autonomie, het tonen van lef. Alsof ze het lot naar de strot greep en haar eigen plan trok. Dat de ziekte haar niet tot op haar knieën zou dwingen, maar dat dat eigenlijk al een beetje zo was.
,,Volgende week gaat het gebeuren”, zei ze, terwijl haar nagels werden gelakt. ,,Ik blijf wel ijdel natuurlijk” riep ze. Van de wanhopige vrouw eerder was niets meer terug te zien. Ik zag een ijzersterke dame die heel goed wist hoe ze het wilde regelen. Een enorme last was zichtbaar van haar schouders gevallen.
Een dag voor de euthanasie, die thuis zou plaatshebben, nam ik afscheid van haar en haar familie. ,,Kom je ook volgende week op mijn begrafenis?” vroeg ze. Hoewel wij dit als verpleegkundigen zelden doen, maakten wij voor haar een uitzondering. ,,Ja”, zei ik. ,,We nemen allemaal een witte roos voor je mee.” ,,Oh, dat vind ik heel lief van jullie”, zei ze.
Jaren later hoorde ik dat de witte envelop inmiddels geopend was en dat hij gezegend was met een prachtig kleinkind’.
(Daniëlle, HMC-ziekenhuizen)