(In het kader van 80 jaar bevrijding)
Iedere dictator weet het: wanneer je de macht wilt grijpen in een land, begin dan met het monddood maken van je tegenstanders. Dat was dan ook een van de eerste zaken die de nazi’s na hun machtsgreep vroeg in 1933 regelden. Monddood kun je uitsluitend diegene maken die zijn stem laat horen, van een kritisch geluid tot een regelrechte tegenstem. Dus werd de jacht geopend op journalisten, schrijvers, hoogleraren, artiesten en dergelijke. Na het elimineren van die ´stoorzenders´ was het vrij baan voor de volgende fase: het verspreiden van het eigen nieuws. Meestal nepnieuws.
Was het te voorzien geweest? Jazeker, de signalen waren al geruime tijd zichtbaar voor wie zijn aandacht bij de les hield. Hitler en zijn trawanten sloegen al jaren op de trom. ‘Mein Kampf’, de blauwdruk van het project, was al verschenen in 1925-’26. En toch zag niet iedereen het aankomen. Kwam dat doordat het door de openlijke bruutheid en meedogenloosheid van de uitspraken haast niet te geloven was? Dat zal voor velen hebben meegespeeld. En bovendien, een belangrijke factor, toen het onheil in februari 1933 losbarstte verliepen de ontwikkelingen zo razendsnel dat het vaak om allerlei redenen niet meer mogelijk was om weg te komen. Velen aarzelden ook lang, om dan op het allerlaatste moment, wanneer een arrestatieteam al in aantocht was, naar het station te rennen en op een trein naar het buitenland te springen. Met alleen de kleren die je droeg, je paspoort en, wanneer je zo gelukkig was geweest om altijd geld op zak te hebben, wat geld.
Hoe snel verliepen de ontwikkelingen? Tussen het aantreden van Hitlers regering op 30 januari (zie foto hierboven) en het geldig worden van de ‘Noodverordening ter bescherming van volk en staat’ die alle wezenlijke burgerrechten buiten werking stelde, lagen slechts vier weken. Weken waarin de aanhangers van beide partijen, Hitlers SA of bruinhemden aan de ene kant en vooral de socialisten en communisten aan de andere kant, elkaar op straat naar het leven stonden. Weken waarin die Sturmabteilungen, vooruitlopend op de noodverordening, alvast het recht in eigen hand namen en tallozen van hun bed lichtten.
Dat gevoel van snelheid, van aan alle kanten te worden ingehaald door de ontwikkelingen, heeft de Duitse literatuurcriticus Uwe Wittstock slim verwerkt in zijn in 2022 verschenen ‘Februari 1933. De winter van de literatuur’. In tientallen hoofdstukken, die ook weer zijn onderverdeeld in kortere passages, springt hij heen en weer tussen locaties, gebeurtenissen en mensen. Die onderverdeling levert een caleidoscopisch beeld op, doet je beseffen dat al die gebeurtenissen tezamen één reusachtige, voortrazende, niet meer te stoppen storm vormden.
Er waren al schrijvers geweest die veel eerder Duitsland verlieten. Erich Maria Remarque bijvoorbeeld, die wereldberoemd was door ’Im Westen nichts Neues’, zijn boek over de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, ontvluchtte zijn vaderland al begin jaren dertig nadat de nazi’s het nieuws verspreidden dat hij een Jood was – wat hij niet was – en vervolgens zijn boeken op de brandstapel gooiden. Maar hij was een uitzondering. Veel anderen waren gewoonweg te laat, of weigerden het te geloven. Zo was Carl von Ossietzky, een veelgelezen redacteur van de Berliner Volkszeitung, ervan overtuigd dat iemand van zijn statuur onschendbaar was. Niet dus, hij was juist een van de eersten die werden opgepakt. De reactie van Joseph Roth was misschien wel de meest rechtlijnige. Op maandag 30 januari, de dag waarop de oude president Paul von Hindenburg Hitler benoemde tot Rijkskanselier, stapte hij op de trein naar Parijs, om nooit terug te keren. Dat hij als Jood het regime van de nazi’s niet zou overleven had hij al jaren tevoren ingezien.
Wittstock heeft naar hartenlust gegraven in biografieën, briefwisselingen en archieven. Hij vertelt het verhaal van schrijvers die gevlucht zijn maar ook van hen die bleven, uit overtuiging, gemakzucht of lafheid. De bekendste namen kom je bij de eerste categorie tegen: Bertold Brecht, Alfred Döblin, George Grosz, Stefan Zweig en natuurlijk de familie Mann – Nobelprijswinnaar Thomas Mann, zijn kinderen Erika en Klaus, en zijn broer Henrich. Een gelukte vlucht was trouwens niet altijd een zegen, zoals Wittstock laat zien. De meesten wachtte jaren van armoe, van niet kunnen publiceren en onzekerheid over de toekomst.
Het zijn stuk voor stuk heel persoonlijke verhalen geworden, met titels die je dwingend het boek intrekken. Enkele voorbeelden: ‘De laatste dans van de Republiek’; ‘Over de rand van de klif’; ‘De hel regeert’; ‘Aankloppen met bijlen’; ‘Een knokploeg voor schrijvers’; ‘Mannen in het zwart’ en ‘De eenzaamheid van de emigrant’.
Uwe Wittstock / Februari 1933. De winter van de literatuur / Uit het Duits vertaald door Michel Bolwerk / 348 blz / Cossee, 2022.