De Splügenpas
‘Misschien moet ik deze blog beginnen met het introduceren van een van mijn collega’s op deze trip, Karlien Ritter. Zij werkt in Huygens’ Hofwijck en Museum Swaensteyn, als hoofd museale zaken. Zij weet veel van kunst, want dat heeft zij gestudeerd. Zij organiseert graag, en doet dat met flair. En zij is ongeveer oud als Constantijn was ten tijde van de reis naar Venetië. Naast deze drie zaken heeft zij nog iets gemeen met Constantijn: zij heeft geen van de plekken bezocht die hij tijdens die reis aandeed, én zij is nog nooit in de bergen geweest. Dat kan zo gebeuren.
Wij beschouwen haar om deze eigenschappen als ‘onze Constantijn’. Zij doet een deel van de presentatie van de film en zij leest de citaten uit Constantijns reisjournaal voor. Maar wij zien haar ook als een graadmeter voor wat Constantijn gevoeld met hebben tijdens zijn reis. In de aanloop naar de Alpen werd dat heel zichtbaar. Hoe meer de bergen in zicht kwamen, hoe onzekerder Karlien zich ging voelen over dat deel van onze onderneming. Zij kon zich niet voorstellen wat haar te wachten stond, en die bergen leken toch wel bijzonder hoog. En had zij in Constantijns reisjournaal niet gelezen over de peilloze diepten en de smalle, verraderlijke bergpaadjes? Nu rijden wij weliswaar niet over smalle paadjes, maar die peilloze diepten zijn er vlak naast de auto wel degelijk.
Voor Constantijn en de zijnen begon in het dorpje Splügen het gevaarlijkste deel van de reis, de tocht over de Alpen. De leider van de diplomatieke missie, Francois van Aerssen, had de dag ervoor in Chur van paarden laten wisselen, die uit Zürich werden vervangen door paarden die gewend waren aan smalle bergpaden. Paarden zonder hoogtevrees, denk je dan. Constantijn schrijft dat ze vanaf Splügen behoedzaam over smalle en steile rotspaden gingen, hoog boven afschrikwekkende ravijnen. Op de smalste gedeelten liepen ze, de paarden aan de teugels meevoerend. In de diepte hoorde hij voortdurend het gerommel van de Rijn, die kolkend en springend zijn weg zocht in de kloven
Wij namen in onze auto de oude Splügenpas, van Chur in Zwitserland naar Chiavenna in Italië. Bergop is dat goed te doen, maar aan de Italiaanse kant is de afdaling veel langer en steiler. Gedurende een passage met zo’n twintig haarspeldbochten lijkt de weg met klittenband aan de bijna loodrechte bergwand te zijn gekleefd. Ik vond het al vrij eng, Karlien zat in zichzelf verzonken, een hand aan de deur en een hand aan het dashboard, strak voor zich uit te kijken.
Ook Constantijn had zo’n ervaring, maar dan in de sneeuw. Hij schrijft daarover in zijn reisjournaal: “Op een bepaald punt was er een afdaling ongeveer zo hoog als de kapel in het hof van Den Haag, helemaal bedekt met sneeuw. Mijnheer de ambassadeur was er met ondersteuning voetje voor voetje vanaf geholpen. Van de gidsen waren er een paar gestrekt gaan zitten en zo de helling afgegleden. Daarna was ik aan de beurt, samen met een andere jongen uit het gevolg. Van beneden riep mijnheer de ambassadeur dat wij het precies zo moesten doen. Die jongen ging voorop en terwijl hij zich liet glijden, maakte hij zulke grappige buitelingen dat ik van achteren dacht dat hij er schik in had. Maar toen ik eenmaal hetzelfde had gedaan, besefte ik dat het pure schrik was geweest. Want voor mensen zonder ervaring is het een werkelijk angstaanjagend steile afdaling, waar je in een flits beneden bent en als een pijl uit een boog vooruitschiet. De snelheid verblindde mijn ogen, en nog dubbel bang werd ik door een paar grote bomen en rotsen waar ik beneden tegenop vreesde te botsen.”
In 1620, midden in de Kleine IJstijd, was de Splügenpas omstreeks deze tijd van het jaar dus nog bedekt door een dik pak sneeuw. Nu is dat niet meer het geval. Om het pad dat Constantijn gebruikte in beeld te brengen zijn we wat zijweggetjes ingeslagen. Daar zie je goed dat de sneeuw, op een hoogte van zo’n 2.300 meter, nog slechts bestaat uit wat kleine resten. Dat is de vooruitgang.
Wordt vervolgd’.
Peter van der Ploeg