Italië aan je voeten
‘Het kan de reiziger tegenzitten. Zo ook Constantijn en de zijnen toen zij, moe maar voldaan dat zij de Splügenpas heelhuids waren overgekomen, ontdekten dat zij nog een tweede pas zouden moeten nemen. Op de laatste dag van mei 1620 besloot delegatieleider François van Aerssen namelijk dat het te gevaarlijk was om rechtstreeks door te reizen naar Milaan en daar de hoofdweg naar Venetië te nemen. In Milaan lagen immers Spaanse garnizoenen, en de Spanje was ondanks het Twaalfjarig Bestand nog steeds onze vijand. Het risico van een arrestatie, of erger, was niet denkbeeldig.
Bij de oevers van fraaie Comomeer sloegen Constantijn en zijn reisgenoten dan ook linksaf, het dal van de rivier de Adda in, de Valtellina. Constantijn schrijft: “Valtellina is een oogstrelend dal, rijk en vruchtbaar, beroemd om zijn wijnen die aan gene zijde van de bergen uitgevoerd worden naar de verste landen. De vallei heeft een lengte van meer dan twee dagreizen en is overal gecultiveerd en dichtbevolkt. Vanaf het Comomeer tot aan Morbegno zagen we graanvelden, wijngaarden, en vijgen-, olijf- en kastanjebomen in overvloed.”
Maar na Morbegno verdween dat lieflijke aspect snel. Na een rustdag begonnen de Hollanders aan de beklimming van de gelijknamige berg, naar de bijna tweeduizend meter hoge Passo San Marco. Met de auto ervoeren wij die als niet al te lastig, hoewel de afgrond vlak naast de smalle weg af en toe griezelig diep was. Maar het voetpad dat Constantijn volgde was andere koek. Hij noemt het een berg “waarvan de aanblik ons kippenvel bezorgde, zo’n groot deel ervan was in de wolken verborgen.” Er was Van Aerssen ook verteld dat de beklimming minstens drie keer zo moeilijk zou zijn als die van de Splügenpas. En inderdaad, de Splügen was er volgens Constantijn niets bij. In zijn reisjournaal schrijft hij ’s avonds: “Bij het naderen van de top moesten we ruim een uur lang door de sneeuw, te voet omdat het pad smal, steil en glad was. Mijnheer de ambassadeur had hulp van een slede, die door een os helemaal omhoog getrokken werd.”
Na alle inspanningen van de laatste dagen volgde op de top van de beklimming een beloning. Tenminste, daar had Constantijn naar uitgekeken. Hij had voor aanvang van de reis gelezen dat je vanaf de Passo San Marco, waar de Republiek Venetië begon, Italië als in een schilderij aan je voeten zou zien liggen. Maar helaas, het mocht niet zo zijn: “Alleen werd ons deze aanblik misgund door een dicht wolkenpak dat het zicht beperkte tot minder dan 15 passen en ook een bittere koude veroorzaakte.” Constantijn zat er niet over in. Hij wist wat zich daar beneden bevond, wat hem wachtte. Een reeks van de mooiste steden, de cultuur van de antieken, de kunst van de renaissance, de bakermat van de intellectuele beschaving. Hij kende die uit boeken, hij ging die nu zelf ervaren. Hij moet het gevoel hebben gehad dat de reis nu pas echt begon.
Wordt vervolgd’.
Peter van der Ploeg