Begin mei 1629 arriveert stadhouder Frederik Hendrik met een troepenmacht van ruim 24.000 man voor de muren van Den Bosch. Zijn stoutmoedige plan is om de grootste stad van Brabant op de Spanjaarden te heroveren. Zijn kansen worden door deskundigen niet al te hoog ingeschat. Door de moeilijke begaanbaarheid van het landschap dat de stad omringt, is deze vrij eenvoudig te verdedigen. Maar Frederik Hendrik weet dat, en neemt de tijd om zijn eigen versterkingen aan te leggen. Die bestaat uit een drie meter hoge aarden wal rondom de stad, van waarachter hij deze kan beschieten, en een even hoge wal in een iets ruimere ring, waarachter hij zich kan verdedigen in het geval de Spanjaarden hulptroepen zouden sturen om Frederik Hendrik in de rug aan te vallen. Dit naast allerlei andere versterkingen.

Constantijn Huygens heeft de eerst weken van de belegering niet veel te doen. Samen met de stadhouder en zijn gevolg heeft hij zijn intrek genomen in ‘Heer Heyms huizinge’, het tegenwoordige kasteel Maurick in Vught. In deze comfortabele omstandigheden en met weinig omhanden besluit hij daarom maar een begin te maken met het schrijven van zijn autobiografie, iets wat hij zich al langer had voorgenomen. Hij doet dit voor zijn kinderen – hij was net voor de tweede keer vader geworden – om hen iets mee te geven van zijn eigen levenservaring. Hij schrijft de autobiografie, die we nu ‘Mijn jeugd’ noemen, in het Latijn. Zijn kinderen zullen als ze iets groter zijn dan ook deze taal moeten leren, willen ze de wijze woorden van hun vader kunnen lezen.

De beeldende kunst neemt in Constantijns wereldbeeld een belangrijke plaats in. Het bezoek dat hij enkele maanden eerder had gebracht aan het atelier dat de jonge Rembrandt in Leiden deelde met zijn vriend Jan Lievens komt dan ook uitgebreid aan bod. Hij spreekt zijn waardering uit voor het werk van beide schilders, maar bewondert vooral in Rembrandts werk diens vermogen om menselijke emoties overtuigend weer te geven. Zijn werk, schrijft Constantijn, is sterker dan alles wat sinds de Oudheid aan schilderkunst is vervaardigd. In onze ogen is dat wat overdreven gesteld, maar Constantijn voelt dat blijkbaar zo. Wat daarbij meespeelt: Constantijn realiseert zich dat hij een ruwe diamant heeft ontdekt. Dan promoot je zo’n schilder stevig, dat straalt tenslotte ook op jou als ‘ontdekker’ af. En dan eindig je die beschrijving met: ‘Hulde, Rembrandt!’.

Constantijn laat deze onvoltooide autobiografie nooit publiceren. Het is een handschrift voor privégebruik, hij laat het lezen aan zijn kinderen, vrienden en belangrijke relaties. Omstreeks 1720 wordt het door een kleinzoon van Constantijn, samen met honderden andere korte en langere handschriften van zijn grootvader, ingebonden. Dit 800 bladzijden dikke convoluut bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Naast ‘Mijn jeugd’ bevat het bijvoorbeeld ook het originele handschrift van ‘Zee-Straet’.  Vanwege de extreme kwetsbaarheid wordt de bundeling niet meer uitgeleend voor tentoonstellingen.

Voor onze documentaire ‘Constantijn ontdekt Rembrandt’ mochten we het inzien en filmen. Conservator Jeroen Vandommele bladerde er op ons verzoek voorzichtig doorheen en vertelde er voor de camera vol passie over. Dichterbij Constantijn kun je niet komen …

(Peter van der Ploeg)

Socials

vlietnieuwsfacebookOp Facebook

vlietnieuwtwitter Op Twitter