Peter van der Ploeg, directeur van Huygens Hofwijck, vervolgt zijn verhaal: Op 30 april 1620 arriveert het gezantschap van Cornelis van Aerssen in Keulen. De reis vanuit Den Haag heeft zes dagen geduurd. Het grootste deel daarvan hebben de heren afgelegd in vier overdekte en twee open rijtuigen. Vrij comfortabel, dus. Bij Rhenen zijn ze met de veerpont de Rijn overgestoken, bij Nijmegen de Waal. Daar kunnen we ons iets bij voorstellen, want dat zijn taferelen die schilders als Salomon van Ruysdael eindeloos in beeld hebben gebracht.
In plaatsen waar ze halt houden voor de lunch of de overnachting wordt ‘mijnheer de ambassadeur’ (= Van Aerssen) met alle égards ontvangen. Constantijn laat niet na dat feit te vermelden, hij zal dat gedurende de reis blijven doen. In Neuss, het vestingstadje van hun vijfde overnachting, maakt hij in zijn reisjournaal melding van een schietincident. Een van de heren vuurt na het souper vanuit het raam van hun herberg zijn geweer af, gewoon voor de lol. Grote opschudding en een oploop van de bevolking is het gevolg. Excuses en een flinke hoeveelheid wijn voor de stadswachten strijken de plooien weer glad. Constantijns uitvoerige beschrijving van het voorval klinkt vrij studentikoos. Het officiële gedeelte van de diplomatieke missie was dan ook nog niet begonnen.
Van Aerssen gunt de ploeg weinig tijd voor sightseeing. Ik noem dat, omdat er op dit eerste traject minstens één goede aanleiding voor is geweest. Op 29 april noteert Constantijn dat ze om half elf in de ochtend in het vestingstadje Moers arriveren. Ze gebruiken er de middagmaaltijd, bekijken het kasteel en de ‘fraaie’ vestingwerken en reizen dan door. Maar Moers is voor Hollanders op doorreis toch iets te bijzonder om zo vluchtig aan te doen. Sinds 1600 is het namelijk in het bezit van Maurits, de latere prins van Oranje. Gravin Walburga van Nieuwenaar liet het bij haar dood aan hem na als dank voor het verjagen van de Spanjaarden in 1597. De nieuwe eigenaar geeft zijn vestingbouwmeester, de vermaarde Simon Stevin, opdracht om Moers om te vormen tot een onneembare vesting. Dat resulteert in een van zijn meest geniale ontwerpen, waarvan de restanten vandaag de dag het stadje nog een buitengewone atmosfeer verlenen. Ga er eens heen en bekijk het. Rustig, niet in Constantijns ijltempo.
Wat je bij zo’n bezoek aan Moers vandaag de dag niet meer kan zien is Eefje. Constantijn ziet haar wel, getuige de volgende aantekening in het reisjournaal: ‘ […] spraken we met Eefje, het wonderlijke meisje dat sinds 23 jaar niets meer gegeten of gedronken had’. Eefje is Eva Vliegen, een meisje van arme ouders, varkenshoedster, dat al vanaf 1597 niet meer eet of drinkt. Vanzelfsprekend groeit zij uit tot een lokale attractie. Ze wordt de ‘Calvinistische Heilige’ genoemd, want ze geeft zelf aan dat ze dit doet op de kracht van God, en leeft van de geur van bloemen. Wanneer je als reiziger in Constantijns dagen de stad bezoekt, dan breng je bijna automatisch een bezoek aan Eefje. Zelfs Maurits bezoekt haar en, wanneer zij in 1628 eindelijk wordt ontmaskerd als een bedriegster, heeft Frederik Hendrik – misschien na beraad met Constantijn, die inmiddels zijn secretaris is – medelijden met haar en verleent haar gratie.
Op 1 mei is het voor Constantijn en de zijnen in Keulen een rustdag. Ze vallen met hun neus in de boter, want op die dag valt het jaarlijkse In anniversario dedicationis, de viering van de bisschoppelijke wijding van de Keulse Dom. Constantijn doet het in zijn reisjournaal in eerste instantie wat lacherig af: ‘Wij zagen allemaal dwaze plechtigheden van de geestelijkheid, die samen met de gewapende burgerij een processie hield, van acht uur ’s ochtends tot ruim een uur na de middag’. De kerkelijke ceremoniën waren dus niets voor hem, kun je vaststellen. Maar wellicht is deze toch wat boude uitspraak mede uitgelokt door het aanzien van de Dom. Het werk daaraan lag immers al sinds een eeuw stil, waardoor het complex overkwam als een bijzonder vreemdsoortig bouwwerk. Constantijn schrijft daarover, nu weer vrij diplomatiek: ‘Ik ging de grote Dom bewonderen, een van de bijzonderste gebouwen van Europa. Als hij voltooid zou zijn, zou hij nog bijzonderder zijn’. De werkzaamheden aan de Dom zouden pas in de eerste helft van de 19de eeuw worden hervat, maar resulteerden wel in de grootste en misschien ook meest imposante kathedraal van Duitsland.
Waar genoot Constantijn in Keulen het meeste van? Dat kunnen we nalezen: ‘Ondertussen vermaakte ik me door op een klein stukje na om de stad heen te lopen. Vooral het onvoorstelbare mooie gedeelte langs de Rijn bekoorde mij eindeloos.’ Uitzicht op het water, zien we dat later in Constantijns leven ook niet bij Hofwijck en het kasteeltje te Zuylichem, gelegen langs de Vliet en de Waal?
Na Keulen gaat de reis verder naar het zuiden, richting Mainz en Frankfurt. Net als op het eerste traject in de Duitse landen heeft François van Aerssen daarvoor bewapende beveiliging ingehuurd, maar op de rustdag in Keulen wordt dat escorte om onduidelijke redenen aan hen onttrokken. Daardoor is het niet langer mogelijk om veilig over land te reizen. Van Aerssen kiest daarom voor een boot, een trekschuit die hen stroomopwaarts over de Rijn zal trekken. Dat betekent langzaam reizen, maar een keuze heeft hij niet. Voor het verslag van dat ‘Reisje langs de Rijn’ treffen we elkaar op 5 mei, aan de voet van de LoreleiRijn’ treffen we elkaar op 5 mei, aan de voet van de Lorelei.