Een tweede stadhouder in Den Haag: daarover leest en vertelt Peter van der Ploeg vandaag in zijn blog. De directeur van Huygens’ Hofwijck heeft zelfs het schaatsen in zijn geliefde Stompwijk even geparkeerd voor de lezers van Vlietnieuws.
De term stadhouder is de meesten van ons wel bekend. Het was de commander-in-chief van het leger en de vloot van de Republiek der Verenigde Nederlanden en dat in dienst van de Staten-Generaal. Gedurende een groot deel van de zeventiende eeuw was hij dus ook de opperbevelhebber in de strijd tegen Spanje. Het rijtje namen van stadhouders is ook wel bekend: Willem I (Willem van Oranje), Maurits, Frederik Hendrik, Willem II en Willem III. Zij waren allen op persoonlijke titel ook prinsen van Oranje.
Minder bekend is dat deze mannen niet de stadhouder waren van álle provincies, er was meestentijds ook een tweede stadhouder. Deze was verantwoordelijk voor de noordelijke provincies. Een van de meest kleurrijke van hen was Willem-Frederik, graaf van Nassau-Dietz (1613-1664), stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. Tussen 1643 en 1654 hield hij een dagboek bij, dat in 1995 werd gepubliceerd. Het is fascinerend om te lezen, vooral omdat Willem-Frederik niet alleen aantekende welke belangrijke zaken er in zijn leven voorvielen maar trouw ook allerlei volstrekt dagelijkse beslommeringen noteerde
Zou Willem Frederik het grootste deel van het jaar gewoon hebben doorgebracht op zijn residentie in Leeuwarden, dan zouden die dagboeken voor ons wellicht niet heel interessant zijn geweest. Maar in de betreffende jaren was hij meestal in Den Haag te vinden, in de onmiddellijke nabijheid van zijn neef Frederik Hendrik en diens echtgenote Amalia van Solms. Gewoonlijk kwam hij in het vroege voorjaar naar Den Haag, om pas weer kort voor kerst naar het noorden af te reizen. In de tussentijd verbleef hij in zijn huis aan de Poten, of ging hij met Frederik Hendrik mee op veldtocht tegen de Spanjaarden. Wanneer hij in Den Haag was, vulde hij zijn dagen met het afleggen van bezoekjes. Bovenaan zijn lijstje stond vaak ‘de coninginne’ – dat is Elizabeth Stuart, de ‘winterkoningin’-, waarna je hem afwisselend kon vinden bij Amalia, haar zoon Willem II, Johan Maurits van Nassau-Siegen en Constantijn Huygens om maar enkelen te noemen. Vrijwel dagelijks noteerde hij in zijn dagboek waar hij met hen over sprak.
De formele reden voor Willem Frederiks verblijf in Den Haag was zijn lidmaatschap van de Raad van State, de informele was dat hij dong naar de hand van Louise Henriëtte, de oudste dochter van het stadhouderlijk paar. Vermoedelijk hierom knoopte hij vertrouwelijke banden aan met haar moeder, Amalia. Toen in de loop van 1646 duidelijk werd dat Louise Henriëtte zou worden uitgehuwelijkt aan Friedrich Wilhelm, de machtige keurvorst van Brandenburg, richtte hij zijn aandacht zonder veel omhaal op Albertine Agnes, haar jongere zus. Hun huwelijk zou in 1652 worden voltrokken.
De door Willem Frederik genoteerde perikelen rond het huwelijk van Louise Henriëtte en de keurvorst bieden een onthullende blik op de doelgerichte huwelijkspolitiek van Frederik Hendrik en Amalia. Hoewel Louise Henriëtte duidelijk te kennen gaf dat zij haar aanstaande echtgenoot – groot, dik – verafschuwde, en ook haar moeder zich liet ontvallen dat de keurvorst ‘soo lelijck wass, soo plomp’ – wonnen de dynastieke belangen het van het gezond verstand en vond het huwelijk toch plaats. Hoe groot de tegenzin van Louise Henriëtte was, blijkt uit het feit dat haar nieuwe echtgenoot bijna een jaar later Amalia per brief met klem verzocht naar zijn residentie in Kleef te komen: zijn echtgenote huilde namelijk nog dagelijks.
Willem Frederik had, in tegenstelling tot zijn neef, weinig belangstelling voor kunst. Pratend met Amalia, die wel een groot liefhebster van de kunsten was, raakte hij daar toch bij betrokken. In de loop van 1646 werd een ritje of een wandeling naar het in aanbouw zijnde ‘huys in ’t bosch’ een standaarduitje voor de noordelijke stadhouder. Hij volgde de vordering van de werkzaamheden nauwgezet, zodat hij daar met Amalia over kon praten. Na het overlijden van Frederik Hendrik in 1647 werd besloten de centrale ruimte in het huis van de vloer tot het plafond te decoreren met schilderijen die een eerbetoon aan de overleden stadhouder en prins zouden vormen. Constantijn Huygens, die betrokken was bij de ontwikkeling van de zaal, bedacht volgens eigen zeggen de naam: Sael van Oranje. Tegenwoordig Oranjezaal geheten.
De dagboekaantekeningen van Willem Frederik maken vrij uitvoerig gewag van zijn gesprekken met Amalia over de totstandkoming van de zaal. Op 18 juli 1648 bijvoorbeeld lezen we: ‘Dess avontz nae den eeten seyd H.H. [= Amalia] dat in de sael van het Huys in ’t Bosch soud het leven van S.H. saliger [= Frederik Hendrik] geschildert wesen van 7 off 8 de beste schilders van het lant, en wahren wie het niet eens: sie wold de bataillie van Vlaenderen [= de slag bij Nieuwpoort in 1600] der niet in hebben, en ick oordeelde dat was soo een genereuse actie van S.H., maer 16 jaer oldt sijnde, dat het vooral daerbij most wesen.’ Deze voorstelling, die de piepjonge Frederik Hendrik toont naast zijn veel oudere halfbroer Maurits, geschilderd door de Zuid-Nederlandse schilder Thomas Willeboirts Bosschaert, hangt tegenwoordig in de zaal. Amalia luisterde dus naar haar Friese vriend, mogen we vaststellen.
Het is heerlijk lezen over het militaire leven, de landspolitiek en de intriges aan het Haagse hof. Maar het jaar waarin de spannendste gebeurtenissen plaatsvonden, ontbreekt helaas. Nadat Willem II, die in 1647 zijn overleden vader was opgevolgd als stadhouder, het in 1650 aan de stok had gekregen met het machtige Amsterdam en zelfs met een leger tegen de stad was opgetrokken – een onbesuisde actie die jammerlijk mislukte – vernietigde Willem Frederik zijn dagboek van dat jaar. De opmerkingen daarin over zijn rol in deze kwestie, als vertrouweling van de jonge prins, moeten zo uitvoerig en openhartig zijn geweest dat openbaarwording ervan een groot gevaar voor hem zou hebben opgeleverd. De Oranjegezindheid in de Republiek was in 1650 bij de bestuurders en een groot deel van de bevolking namelijk tot net boven het nulpunt gedaald.
De dagboeken zitten vol met dit soort fascinerende informatie én nutteloze trivia, kennis die de officiële geschiedenisboeken nooit heeft gehaald. Ze zijn voorbeeldig uitgegeven, met een notenapparaat en uitgebreide registers. Maar het meeste leesplezier haalde ik toch uit de taal: het oude Nederlands is niet gemoderniseerd, wat de authenticiteit beslist ten goede komt.
Gloria Parendi. Dagboeken van Willem Frederik, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, 1643-1649 en 1651-1654 / Bezorgd door J. Visser / 842 blz / Nederlands Historisch Genootschap, 1995