Zijn er momenten in een mensenleven waarop je een besluit neemt dat het verschil zal betekenen tussen leven en dood? Een besluit waarvan de reikwijdte op dat ogenblik nog niet ten volle tot je doordringt, maar desondanks een besluit dat je volgens je hoofd én hart móet nemen? Dat moment was er voor Dola de Jong op woensdag 10 april 1940. Vroeg in de ochtend verliet ze haar kamers in het centrum van Amsterdam, wandelde door de nog stille straten naar het Centraal Station en nam daar de trein naar Parijs. In haar koffer zat haar hele leven, in ieder geval die spullen die haar het dierbaarst waren. Haar ouders en broers liet ze achter. Maandenlang had zij hen proberen over te halen om samen met haar te vluchten voor het naderende gevaar. Ze waren immers Joods. Maar haar vader weigerde, dus de anderen ook. Dola zou de oorlog overleven, evenals haar oudste broer die onderdook. De rest van het gezin werd in maart 1943 op de trein naar Sobibor gezet.
Dola werd geboren in 1911, was bij haar vlucht dus bijna dertig. Een zelfbewuste jonge vrouw, die al eerder in haar leven haar eigen koers had bepaald. Haar moeder overleed toen ze vijf was, met haar stiefmoeder was de band slecht. Haar vader, Salomon de Jong, bezat samen met zijn broers drie chique kledingzaken in Arnhem. Voor zijn dochter voorzag hij een opleiding aan een dure kostschool in Zwitserland, en daarna een huwelijk met een bemiddelde Joodse man. Maar Dola wilde dansen, eerst op les en zich dan aansluiten bij een gezelschap. Maar voor vader De Jong was dansen zoiets als prostitutie. Ze bereikten in 1929, nadat Dola haar schooldiploma had behaald, een compromis. Ze mocht zich aanmelden als leerling-journalist bij de Nieuwe Arnhemsche Courant. Daar leerde ze in twee jaar tijd schrijven. Honderden stukjes en stukken, voor een breed publiek. Gaandeweg ook voor landelijke bladen. En voor kinderen. Schrijven zou haar leven worden.
Dat dansen kwam er ook. Begin jaren dertig nam ze les bij de indertijd bekende Yvonne Georgi, die in Amsterdam een goed aangeschreven opleiding aanbood. Ze had talent, kreeg een aanstelling bij het gezelschap en ging ook zelf lesgeven.
Eind jaren dertig had Dola haar leven dus keurig op orde. Ze danste, gaf dansles, schreef artikelen en had net twee kinderboeken gepubliceerd, echte meisjesboeken in de traditie van die tijd. Er was zelfs een geliefde. Zijn naam was Jan Hoowij. Net als zij laveerde hij zo’n beetje door het leven. Hij was kunstschilder met een passie voor zeilen. In 1939 had hij het plan opgevat om met drie vrienden een oude viskotter om te bouwen tot zeilboot en daarmee naar de Stille Zuidzee te varen. Paul Gaugain achterna. Vroeg in 1940 gingen ze scheep, op weg naar het Marokkaanse Tanger, de eerste halteplaats. Dat was ook de bestemming van Dola, toen zij precies een maand voor het begin van de oorlog in Amsterdam op de trein stapte. Voor de zekerheid had zij enkele dagen eerder haar ondertrouw met Jan laten registreren op het Amsterdamse stadhuis. Dat kon nog wel eens handig zijn. Het waren immers vreemde tijden.
Bovenstaande leest als de aanloop tot een heuse avonturenroman. En met Dola’s aankomst in Noord-Afrika bevinden we ons in zekere zin ook in zoiets. De enkele jaren die zij en Jan in Tanger zullen doorbrengen – het blijkt nauwelijks verantwoord om tijdens een wereldoorlog de zeiltocht voort te zetten – getuigen van het vermogen om te overleven in moeilijke tijden. Ook hun vlucht naar New York, in 1942, per schip, is een wondertje van administratief vernuft en Dola´s vermogen mensen in te palmen. Maar minstens even doorslaggevend voor het plezier dat het lezen van deze biografie biedt is de biografe. Mirjam van Hengel is niet van de strikt chronologische ‘en toen’ biografie. Integendeel, zij kruipt in de huid van Dola, leeft met haar mee en heeft op haar bureau zelfs een geadresseerde en van postzegels voorziene enveloppe klaarstaan waarin ze op enig moment tijdens het beschrijven van Dola´s leven een brief aan haar zal sturen.
Terzijde: Van Hengel laat zich als biografe weinig gelegen liggen aan wat ‘kan’ of ‘niet kan’. Tijdens het schrijven van de biografie van Remco Campert, ‘Een knipperend ogenblik’, die in 2018 verscheen, bezocht ze Campert en zijn echtgenote Deborah gedurende lange tijd iedere vrijdagmiddag. Dan ging er een fles wijn open en bespraken ze gezamenlijk zojuist voltooide stukken of zetten nieuwe passages in de steiger. Ze heeft er behoefte aan een innige symbiose aan te gaan met haar onderwerp, lijkt het. Bij beide biografieën pakt dat trouwens goed uit, ze zijn diepgaand én levendig.
Bij aankomst in New York woog Dola nog maar 49 kg. Het verblijf in Tanger mocht ze dan als sprookjesachtig hebben ervaren, qua voedselvoorziening bleef het een oorlogssituatie. Maar in de VS bevond ze zich eindelijk op haar droombestemming. Ze was vastbesloten het hier te gaan maken. De aankoop van een groot appartement in Greenwich Village, de wijk waar ook schrijvers als Arthur Miller, Lilian Hellman en Mary McCarthy woonden, was een eerste stap. Haar naturalisatie tot Amerikaanse in 1947 een tweede. En ze zette zich ook weer aan het schrijven. Haar eerste kinderboek, waarvoor ze al direct na aankomst een uitgever – Sribner – vond, was aangeslagen en leverde haar een stevig inkomen op. Een tweede kinderboek, The Level Land, over de oorlogsbelevenissen van een Arnhems gezin, maakten haar beroemd.
Gelukkig in de liefde zou Dola niet worden, ondanks drie huwelijken en een zoon. Maar toen haar literaire loopbaan eenmaal op stoom kwam, haalde ze daar veel voldoening uit. Haar eerst roman voor volwassenen, ‘En de akker is de wereld’, werd zowel in Amerika als in Nederland een groot succes. Ze won er in 1948 de prestigieuze Prijs van de Stad Amsterdam mee, en critici waren enthousiast. Een tweede roman, over de lesbische relatie tussen twee vrouwen in vooroorlogs Amsterdam, werd in Nederland wisselend ontvangen. Veel critici waren vol lof, maar ook was er weerstand. Zo stuitte dichter en recensent Hans Warren, die voor de Provinciale Zeeuwsche Courant een lovende recensie schreef over ‘De thuiswacht’, op de weigering van zijn hoofdredactie het stuk te plaatsen. Omdat ‘boeken over een mindere vorm van liefde een funeste invloed hebben op jonge mensen’. In Amerika vochten drie uitgevers om het boek.
Dola leefde een vol leven, Van Hengels biografie stroomt ervan over. Ze had uitgesproken meningen, die ze jarenlang ventileerde via het radiostation Voice of America. Ze schreef columns en artikelen in Nederlandse dag- en weekbladen, veelal over Amerikaanse literatuur en andere onderwerpen. Vanaf de jaren zeventig had ze een goede band met prinses Beatrix, voor wie ze een vraagbaak was voor onderwerpen uit de VS. En nog veel meer. Kortom, lees het zelf.
Maar ergens op de achtergrond was daar altijd die oorlog. Zij had ervoor kunnen vluchten, haar familie was ten onder gegaan. Het beeld van haar vader, die vermoedelijk ergens in Polen uit de trein was gegooid – dood, stervend? – bleef haar alsmaar bij. Die oorlog was er ook in haar boeken, op de voorgrond of tussen de regels. Commentaar op dat laatste pareerde ze kortaf met de mededeling dat ze dat wist, dat ze zich na aankomst in Amerika had laten analyseren, methode Freud. Hoe Amerikaans.
Van Hengel zal Dola die brief schrijven, in die klaarstaande enveloppe ‘versturen’. Dat is, in tegenstelling tot wat je zou denken, niet melodramatisch. Integendeel. Het laat zien dat ze na enkele jaren met haar onderwerp te hebben geleefd, haar tot in haar haarvaten doorgrondt. Dat ze in staat is een stuk van Dola’s leven te verwoorden waar deze zelf niet over kon – of durfde (?) – te schrijven.
Mirjam van Hengel / Dola. Over haar schrijverschap en de hele mikmak / 304 blz / De Bezige Bij, 2022