Het heeft iets van een jaarlijks terugkerend, onveranderlijk ritueel. Wanneer in oktober wordt bekendgemaakt aan wie de Nobelprijs voor Literatuur is toegekend, moet ik bijna altijd vaststellen dat ik van die auteur nog nooit iets heb gelezen. Dat was het geval met de Noor John Fosse in 2023, met de Française Annie Arnaux in 2022 én met een heel rijtje schrijvers daarvóór. Ik moet teruggaan tot 2017, met Kazuo Ishiguro (onder andere Remains of the Day) en de Canadese Alice Munro in 2013 om weer namen te treffen die ook in mijn boekenkast voorkomen. Vroeger kon ik mij heel druk maken om het ‘onrecht’ dat mijn nooit uitverkoren favoriete schrijvers (Murakami, Roth, Updike) werd aangedaan, tegenwoordig pak ik het slimmer aan. Ik ga gewoon wat boeken lezen van die Nobelprijswinnaar die ik nog niet ken, dan merk ik vanzelf of de prijs terecht is. Bij John Fosse was er absoluut geen klik, maar Annie Arnaux was een openbaring. Een aanrader.
Dit jaar past in de traditie. Han Kang (1970), een schrijfster uit Zuid-Korea, mag in december in Stockholm de prijs in ontvangst nemen. Ik had nog nooit iets van haar gelezen, ofschoon ze de afgelopen jaren meerdere internationale literaire prijzen ontving. De onovertroffen Openbare Bibliotheek bleek haar oeuvre gewoon op de plank te hebben, dus ben ik maar eens begonnen met een dun boekje.
De titel ervan is ´Wit´, de uitvoering is in het wit, en de inhoud is een beschrijving van witte objecten en verschijnselen. Waarom dat? In het eerste van de ruim zestig korte teksten zegt Kang er dit over: “In het voorjaar, toen ik had besloten te schrijven over alles wat wit is, maakte ik om te beginnen een lijst: Bakerwindsels / Babyhemdje / Zout / Sneeuw / IJs / Maan / Rijst / Golven / Magnolia / Witte vogel / ‘Wit lachen’ / Blanco papier / Witte hond / Wit haar / Lijkwade. Bij elk woord dat ik noteerde sloeg er een golf van onrust door me heen. Ik voelde dat ik dit boek móést schrijven, dat ik erdoor zou veranderen, dat het ook zelf zou veranderen, en wel in een soort witte zalf die op een zwelling wordt aangebracht, een verband dat op een wond wordt gelegd. Dat had ik nodig.”
Doorlezend begrijp je langzaamaan waarom ze schrijft wat ze schrijft, en waarom ze dat ziet als een half-therapeutische exercitie. Ze had namelijk ooit, toen zijzelf er nog niet was, een ouder zusje. Heel even maar, want het meisje stierf twee uur na de geboorte. Haar ouders woonden op het platteland, ver weg van medische voorzieningen. Een jaar later herhaalde zich dit, nu met een jongetje. En omdat dit zusje en broertje stierven, is zij er gekomen. Anders was ze er niet geweest. Dat is wat ze, beginnend met bakerswindsels en een babyhemdje, van zich af wil schrijven. In het wit. “Was je maar niet opgehouden met ademen. Dan was jou al dit leven gegund in plaats van mij, de ik die dan nooit zou zijn geboren. Was het jou maar gegund om resoluut voorwaarts te gaan, met je eigen ogen en je eigen lichaam, met je rug naar die donkere spiegel gekeerd.”
De teksten zijn kort, vaak niet meer dan een halve bladzijde. Soms is het een beschrijving, vaker een gedachte of overweging. Ze gaan over de geboorte, hoe het meisje en de jongen zouden hebben geleefd. Ze kruipt in hun huid. Leeft voor hen. De bijzondere belevingswereld van Kang heeft voor jou als lezer iets van een hypnose. Een zuigende werking. Je blijft doorlezen. Maar je zou ook voorzichtig kunnen doseren, iedere dag een handvol lezen. Als prozagedichten.
Naast ‘Wit’ zijn drie romans van Kang in het Nederlands verkrijgbaar. Die heb ik inmiddels al in huis, zult u begrijpen. Met dank aan de Nobelprijs voor Literatuur.
Han Kang / Wit / Vertaald uit het Engels door Marijke Versluys / 145 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2017.