Een groot deel van mijn werkzame leven was ik conservator bij het Mauritshuis. De collectie daarvan is niet heel groot – zo om en nabij de duizend objecten – maar wel heel bijzonder. ‘Ieder schilderij heeft een eigen verhaal’, was het mantra dat mijn collega’s en ik graag bezigden. Die lijfspreuk is ook voor collega’s wereldwijd het ideale handvat om hun collecties aan het publiek te presenteren, of dat nu is in de vorm van een tijdelijke tentoonstelling, een catalogus of bij rondleidingen. Waar een eeuw geleden de artistieke prestatie van de kunstenaar nog centraal stond in ons vak, gaat het tegenwoordig vaak ook om de herkomst van objecten en daarmee om de waarderingsgeschiedenis, om de cultuurhistorische aspecten en zeker ook om de iconografische betekenis: we kijken niet alleen meer naar een schilderij, we lézen het ook. En wat te denken van al die openbare restauratieprojecten en het daarmee gepaard gaande grensverleggende materiaal-technische onderzoek. De combinatie ‘High-tech and Old Masters’ raakt een snaar bij het publiek.
Maar het kan ook verfrissend anders. Sacha Bronwasser, die vorig jaar furore maakte met haar roman ‘Luister´, is naast schrijver ook kunsthistoricus. De afgelopen jaren schreef zij zestien korte verhalen, variërend in lengte van een tot zo’n vijftien bladzijden, waarin steeds een ander kunstwerk een rol speelt. Deze verhalen zijn nu gebundeld in het fraai uitgegeven ´De lotgevallen´.
Bronwassers benadering is niet alleen verfrissend, maar ook verrassend. Dit laatste werkt vooral goed wanneer je als lezer de verleiding om vooraf het boek even door te bladeren weet te weerstaan, maar gewoon op de eerste bladzijde begint te lezen. Bij ieder verhaal is het kunstwerk waar het om draait namelijk afgebeeld, op de plek waar het verrassingseffect het grootst is. Al lezend heb je soms wel een vermoeden welke richting het uitgaat, maar lang niet altijd. En wanneer je dan die bladzijde met de afbeelding omslaat, vallen tekst en beeld mooi samen.
Je zou de verhalen kunnen zien als kleine proeven van bekwaamheid. Bronwasser heeft zorgvuldig de inhoud en de toon van iedere tekst afgestemd op het bijhorende kunstwerk, waardoor er steeds een eenheid ontstaat. Ieder gevoel van bewust gezocht effect ontbreekt. Het welhaast bizarre uitgangspunt dat je Vermeers ‘Melkmeid’ een weekend bij je thuis te logeren kan hebben is hier juist een rechttoe rechtaan vertelling, terwijl de relatie van een vrouw op leeftijd met Jan van Eycks ‘Portret van een man met rode tulband’ binnen een bladzijde ontaardt in absurditeit. En het relaas van de Amerikaan die het Amsterdamse huis van zijn overleden tante na haar overlijden komt opruimen, en zo voor het eerst haar leven leert kennen, is doortrokken van een gevoel van weemoed en geluk.
Niet iedere keer is de functie van het gekozen kunstobject even groot, soms vervult dit slechts een kleine rol in de marge van een gebeurtenis of het leven van een mens. Het is de balans daarin, het gevonden evenwicht, dat zorgt voor een spanningsveld, zorgt dat je de verhalen niet gaat zien als een geslaagd, zichzelf herhalend format.
Dit voelt als een bundel waarvan het geheel groter is dan de som der delen. Je leest het boek in een avond, maar sindsdien lees ik mijn favoriete verhalen af en toe opnieuw, en geniet iedere keer weer. Wat fijn is, is dat de gekozen kunstwerken niet uitsluitend de wereldberoemde zijn. Eigenlijk zijn ze dat juist niét. Naast de genoemde Vermeer en Jan van Eyck had ik vrijwel geen van de werken eerder gezien. Behalve dan een ontroerend mooi portretje van een dood meisje, door Johannes Thopas, uit 1682. Uit het Mauritshuis.
Sacha Bronwasser / De lotgevallen / 221 blz / Ambo Anthos, 2024.