Zojuist las ik op Vlietnieuws een ingezonden brief van B&W Leidschendam-Voorburg, onder de titel ‘Welke overheid in Vlietland Noord?’ ( https://vlietnieuws.nl/2025/03/17/u-zegt-het-maar-welke-overheid-in-vlietland-noord/ ) Hierin staat over het besluit van de Omgevingsdienst (ODH) om de gevraagde natuurvergunning voor het recreatiepark te weigeren de volgende, mijns inziens tendentieuze zin: ‘Hierbij is de inbreng van de bezwarencommissie gedeeltelijk genegeerd’. Het tegendeel is waar! De ODH heeft in haar besluit alle overwegingen van de bezwarencommissie uitgebreid besproken. Het is echter wel zo, dat de ODH een aantal van deze overwegingen onderbouwd heeft weersproken en daarom niet heeft overgenomen. Maar van negeren is in het geheel geen sprake.
Het gaat hierbij om drie punten. Ten eerste stelt de ODH, in tegenstelling tot de bezwarencommissie, dat er onvoldoende is aangetoond dat er geen bevredigende alternatieve locatie voor het recreatiepark is. DLR heeft namelijk helemaal geen echt onderzoek naar alternatieve locaties ingesteld. De projectontwikkelaar heeft slechts het alternatieve plan van de ChristenUnie van de hand gewezen. De ODH heeft daarom dit onderdeel van het advies van de commissie niet overgenomen. Daarbij acht de ODH de aanwijzing van Vlietland Noord als recrreatiegebied niet van doorslaggevende betekenis voor een oordeel over een vergunning voor het schaden van de leefomgeving van strikt beschermde soorten.
Ten tweede hadden er volgens de ODH onderbouwende rapporten moeten liggen, die aantonen dat het bouwplan voldoende rekening houdt met de instandhouding van alle andere strikt beschermde diersoorten in het plangebied naast alleen de boommarter. Het negeren van de mogelijke schade voor de havik, de buizerd, de boomvalk, de sperwer, de ransuil en diverse soorten vleermuizen is voor de ODH alleen al reden om de vergunning te weigeren. Hierin verschilt de ODH dus van mening met de bezwarencommissie, die stelt dat de Omgevingsdienst alleen de boommarter mocht betrekken bij de beoordeling van de aanvraag.
Ten derde verschilt de ODH van mening met de bezwarencommissie over de relevantie van de nog niet vergunde deelprojecten uit het Masterplan voor de beoordeling van de door DLR ingediende vergunningsaanvraag voor het recreatiepark. Het gaat hier onder andere om een horecavoorziening en een parkeerterrein. De ODH stelt dat hier sprake is van cumulatie, die het uiteindelijk effect op de beschermde diersoorten mede bepaalt. Door het ontbreken van deze deelplannen in de vergunningsaanvraag is deze onvolledig en kan de ODH de totale effecten op de beschermde diersoorten niet beoordelen.
Ik concludeer dat B&W in haar ingezonden brief ten onrechte stelt dat de ODH de de inbreng van de bezwarencommissie gedeeltelijk negeert. Gezien de uitgebreide bespreking door de ODH van deze inbreng vind ik dit een tendentieuze opmerking van B&W. Laat de gemeente zich hier als ‘partijdig’ in de kaart kijken? Of is dat nu tendentieus van mij? Ik denk het niet.
(Sander Wennekers)