‘English please’. De dame in de Jumbo staart mij aan. Er gebeurt verder niets terwijl ik net toch luid en duidelijk een roggebol wit hem besteld. Gesneden alstublieft. ‘Nee, Nederlands’ reageer ik. Opnieuw geen reactie. Een oudere dame die een paar meter verderop voor de broodafdeling staat grijpt in haar beste Engels in: ‘He wants a roggebol white’. Nu ineens komt de Jumbo-medewerkster wel in beweging. Na enig zoeken vindt ze het gevraagde product. Het ‘snijden’ wordt via gebarentaal gecommuniceerd. ‘Ja, graag’. Gedurende de activiteit van de snijmachine onderhoudt ze zich in het Engels met haar Nederlandse collega over het niet meer aanwezig zijn van roggebollen. Hij wijst haar op een plateau in een bakrek waarop er nog minstens vier liggen. ‘Please sir’. Ze reikt me het verpakte brood aan. ‘Bedankt’. Hoe moeilijk kan het zijn om je personeel een tiental Nederlandse broodtermen bij te brengen voordat ze achter een balie terecht komen? En wat doe ik als ik straks, bijvoorbeeld, wordt benaderd met ‘po polsku prosze’. Voortaan maar een woordenboek meenemen naar de Jumbo. Vraag is alleen nog welk.
(Z.S.)