De Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) is onder het motto ‘Tot op de bodem’ een serie publikaties gestart over de wijze waarop gemeenten met de nieuwe Omgevingswet en met name het Omgevingsplan omgaan. Als eerste is de gemeente Leidschendam-Voorburg uitgekozen. Onderwerp van gesprek: de jongerenflat die op Vlietweg 3/8A in Leidschendam moet komen.
‘Een bedrijventerrein dat een woonfunctie moet krijgen, vraagt om een wijziging van het omgevingsplan. De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft gebruikgemaakt van de tijdelijke alternatieve mogelijkheid (TAM) om via de IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de ‘oude’ plansoftware het omgevingsplan te kunnen wijzigen. Zo kan deze gebiedsontwikkeling toch op korte termijn doorgaan. Hoe dit is verlopen, vertellen Peter Heijnen (senior jurist ruimtelijke plannen bij de gemeente) en Liedewij Haver Droeze (omgevingsjurist van adviesbureau Haver Droeze) in dit gesprek.
,,In onze gemeente had een projectontwikkelaar een stuk grond gekocht met een houthandel erop en een garagebedrijf ernaast, met de bedoeling dit om te bouwen naar huisvesting”, steekt Heijnen van wal. ,,In totaal 138 kleine huurwoningen met gemeenschappelijke voorzieningen, zoals een woonkamer, wasruimte en werkruimte, specifiek bedoeld voor jongeren van 18 tot 28 jaar.” Haver Droeze vervolgt: ,,Oorspronkelijk wilden we het bestemmingsplan wijzigen – de wijziging was inhoudelijk te complex voor een afwijking van het bestemmingsplan of (onder de Omgevingswet) een BOPA – maar het bleek niet mogelijk om het ontwerpbestemmingsplan vóór het eind van 2023 ter inzage te leggen. Dit was wel een eis om het hele traject nog onder het regime van de Wro (Wet ruimtelijke ordening) in procedure te kunnen brengen en af te kunnen ronden, dus we moesten op zoek naar een alternatief.”
Het ombouwen van dit plan naar een TAM-IMRO plan, paste niet per sé het best bij het transitieplan binnen de gemeente. Maar het team zocht een praktische oplossing om te voldoen aan de nieuwe wetgeving en alsnog relatief snel te kunnen starten. Heijnen legt uit: ,,Enerzijds om de kosten niet onnodig te laten oplopen, want er was al veel werk verzet op basis van de Wro. En hoe sneller we het plan ter inzage konden leggen, hoe eerder eventueel bezwaar boven tafel komt en meegenomen kan worden richting een definitief besluit. En anderzijds is dit plan weer een stap richting het verminderen van het grote woningtekort dat we hier hebben, dus ook dat zorgde voor urgentie. Het nadeel is dat we het plan in de toekomst nog een keer om moeten zetten naar de technische standaard van de Omgevingswet om het goed te laten landen in het omgevingsplan, maar dat woog door deze urgentie minder zwaar.”
Bij de ombouw kwamen allerlei technisch-juridische beslissingen kijken. De TAM-aanpak resulteert immers in een soort hybride vorm tussen een bestemmingsplan en omgevingsplan. Hierbij bleek het heel waardevol voor de gemeente om te kunnen sparren met het adviesbureau. Heijnen: ,,Het hielp enorm dat we dezelfde kijk hebben op de Omgevingswet en alles wat daarmee samenhangt. We hadden uiteraard ook een gemeenschappelijk belang: links- of rechtsom de eindstreep halen met dit plan. We zochten echt naar oplossingen. Samen pionieren om naar eer en geweten tot het beste resultaat te komen. Dit is goed verlopen.”
De VNG heeft een Bijsluiter TAM-IMRO omgevingsplan en een transponeertabel beschikbaar gesteld. Van de eerste is gebruikgemaakt, van de tabel minder. Heijnen: ,,Toen wij hiermee bezig waren, werkte de VNG nog aan een update, vandaar. We hebben echt een primeur met dit plan. We gaan waarschijnlijk als een van de eerste gemeenten bij de Raad van State terechtkomen met een TAM-omgevingsplan. Gaat het technisch allemaal goed, is het goed leesbaar en ziet de Raad van State de zaken net zoals wij? Best spannend! Normaal kijk ik graag naar andere gemeenten om te zien of een bepaalde beslissing binnen jurisprudentie stand heeft gehouden. Een dergelijk referentiekader had ik nu niet.”
De Bijsluiter beveelt aan om ‘Hoofdstuk 22a’ op te nemen in de plantitel, zodat extra duidelijk wordt dat het plan gelezen moet worden als hoofdstuk 22a van het integrale omgevingsplan. Hier is bewust niet voor gekozen. Heijnen verduidelijkt: ,,Wij vonden het belangrijk dat de titel een zo helder mogelijk beeld van de inhoud zou geven. En een dergelijke toevoeging roept vragen op.” ,,Klopt, dit merkten we ook tijdens de informatieavond die we onlangs hielden”, vervolgt Haver Droeze. ,,We merkten dat mensen buiten onze Omgevingswetbubbel echt nog veel uitleg nodig hebben over nieuwe afkortingen en terminologie en wat de wet nu precies behelst. Daarom hebben wij niet in de titel, maar in de regels naar het hoofdstuk verwezen. In artikel 1 staat direct te lezen dat dit plan juridisch een nieuw hoofdstuk vormt bij het Omgevingsplan Leidschendam -Voorburg, namelijk 22a.”
Een ander punt waar keuzes in gemaakt moesten worden, is onderzoek. De Omgevingswet verandert de onderzoeksystematiek waardoor eerdere Wro-onderzoeken niet meer zomaar te gebruiken zijn. Haver Droeze: ,,Onderzoeken over geluid en externe veiligheid hebben we echt inhoudelijk moeten aanpassen. Maar bij andere onderzoeken hebben we waar mogelijk gekozen voor een aanpassing van de toelichting. Door hierin te verwijzen naar de juiste artikelen en regelgeving onder de Omgevingswet, konden we onderbouwen waarom de betreffende onderzoeksuitkomsten nog bruikbaar waren.”
Een TAM-IMRO plan is technisch gezien een los document, maar juridisch gezien is het gewoon onderdeel van het omgevingsplan en moet het voldoen aan het nieuwe recht. Dat betekent dat je scherp en soms creatief moet zijn. ,,Voorheen kon een gemeente tig bestemmingsplannen hebben, die stonden op zichzelf en waren ook als zodanig afzonderlijk leesbaar”, vertelt Haver Droeze. ,,Nu worden het hoofdstukken binnen één boek – het overkoepelende omgevingsplan – vol regels waar je naar moet verwijzen. En hier moet je echt scherp blijven. Wat zit er al in het omgevingsplan en wat missen we nog? We moesten ook goed kijken welke activiteiten vergunningplichtig zijn, welke uitzonderingen er gelden, hoe werken we de beoordelingsregels uit. Ergens lijken het oude en het nieuwe stelsel op elkaar, maar je moet echt goed opletten om alle informatie op de juiste manier te verwerken.”
Hierover houdt Haver Droeze graag rechtstreeks contact met de VNG. Sowieso is ze groot voorstander van de samenwerking tussen adviesbureaus en de VNG, net als Heijnen: ,,Alles wat we nu aanpassen, kan juridisch vergaande gevolgen hebben. Het is wel zo prettig én efficiënt als je een adviesbureau tegenover je hebt dat zelfstandig bij de VNG terechtkan met vragen en samen met jou als gemeente suggesties kan doen.”
Ondanks alle genoemde uitdagingen, adviseert zowel Heijnen als Haver Droeze andere gemeenten om deze uitdagingen rondom het omgevingsplan niet uit de weg te gaan. Haver Droeze: ,,Ik hoor gemeenten wel eens zeggen voorlopig niks te gaan doen met het omgevingsplan. Dat ze alleen werken met BOPA’s omdat het anders te ingewikkeld zou worden. Zelfs als plannen zich eigenlijk niet voor een BOPA lenen. Tja, je zult toch echt met het omgevingsplan moeten werken. Dus wees niet te bang en ga ermee aan de slag. Wacht niet tot 2031’.”