Mening
Peter van der Ploeg leest: Sam&Helene

Kunstcollecties hebben in de meeste gevallen niet het eeuwige leven. Na de dood van de verzamelaar vallen ze vaak uiteen, biedt alleen – wanneer je geluk hebt – de veilingcatalogus nog een afspiegeling van een leven lang gepassioneerd verzamelen. Een enkele keer loopt het beter af en blijft het mooiste deel van een collectie bij elkaar, bijvoorbeeld als legaat aan een museum. Voor Helene Kröller-Müller (1869-1939) ging dat lang niet ver genoeg. Zij zag het bijeenbrengen van haar verzameling als een levenswerk en wilde dat dit wél voor eeuwig bewaard zou blijven. Als een eenheid, op een openbaar toegankelijke plek. Dus lieten zij en haar echtgenoot Anton Kröller er in de jaren dertig op Landgoed De Hoge Veluwe, ook een creatie van hen, een museum voor neerzetten, het huidige Kröller-Müller Museum.

Het verhaal van het echtpaar is al vaak verteld. Aan beiden werd niet al te lang geleden een lijvige biografie gewijd. In 2012 verscheen ‘De eeuwigheid verzameld’, waarin Eva Rovers op knappe wijze het complexe karakter van Helene wist neer te zetten. Enkele jaren daarna volgde van de hand van Ariëtte Dekker ‘Leven op krediet’, een fascinerend verslag van de zakelijke praktijken van Anton, in zijn tijd een van de grote Nederlandse ondernemers, die een vermogen wist te verdienen aan de handel in cruciale grondstoffen als ijzererts en graan.

Daarmee heb je de boel dan wel gecoverd, zou je denken. Maar voor Dekker ontbrak er nog een schakel, een lacune die ze nu invult met de publicatie van ‘De vertrouweling. Sam van Deventer (1888-1972), het echtpaar Kröller-Müller en de Tweede Wereldoorlog’. Een kleine zeshonderd bladzijden over de jongeman die in 1908 in hun leven kwam, hun vertrouweling zou worden en later, na hun overlijden, hun erfenis zou beheren. En het moet gezegd: dit boek is minstens zo onderhoudend als de twee eerdere.

Sam van Deventer, zoon van een vooraanstaande likeurstoker in Zwolle, werd in 1906 naar Den Haag gestuurd om er op de handels-hbs zijn opleiding te voltooien. Tenminste, dat was wat zijn vader voor ogen stond. Maar Sam, eenmaal gewend aan het meer grootsteedse Den Haag, moet dat niet het ideale scenario hebben gevonden. Hoe anders is het te verklaren dat hij, toen hij bij zijn mondelinge eindexamen Anton Kröller tegenover zich zag zitten, als lid van de examencommissie, de dag erop bij hem begon te hengelen naar een baantje in diens bedrijf. Het liefst bij de Parijse vestiging. Op een eerste brief kreeg hij geen antwoord, en ook op een tweede bericht, nu aan zijn huisadres, antwoordde de drukbezette Kröller niet. Maar wie wel antwoordde was Helene. Ze nodigde Sam uit te komen logeren, zodat hij Kröller gewoon bij het ontbijt, borrel of diner kon aanschieten met zijn vraag. Dat hielp. Parijs werd het echter niet, wel een functie als jongste bediende op de boekhouding op bij het Rotterdamse kantoor.

Helene moet iets in hem gezien hebben, iets aangevoeld in de toon van zijn briefjes. Hij werd een vaste gast in Huize Kröller-Müller en kreeg er een eigen logeerkamer, voor wanneer zijn bezoek zo uitliep dat hij de laatste elektrische trein naar Rotterdam Hofplein niet meer kon halen. Ook nam zij hem regelmatig mee naar de kunstlessen van H.P. Bremmer die zij en haar dochter al jaren trouw bezochten. Voor Sam, die nooit veel had gehad met kunst, ging er bij de betogen van de Haagse ‘kunstpaus’ een wereld open. Het waren de jaren waarin Helene op grote schaal kunstwerken ging aankopen, Van Goghs als warme broodjes. Het waren ook de jaren waarin zich bij haar het gevoel ontwikkelde dat zij met haar kunstwerken een betekenis aan haar leven zou kunnen geven. Sam werd haar klankbord, er waren weken dat zij hem iedere dag een brief stuurde met samenvattingen van Bremmers lessen, met gedachten over haar levenskoers, maar ook met belangstellende vragen naar zijn inzichten. Over de jaren heen zou zij hem meer dan drieduizend brieven sturen.

Helene was veertig, had vier kinderen en een – bij vlagen – steenrijke echtgenoot. Sam was twintig, had geen geld en voelde dat hij beslist zijn leven niet in het provinciaalse Zwolle wilde doorbrengen, als directeur van een likeurstokerij. Helene hielp hem de moeilijke brief hierover aan zijn ouders op te stellen. Ze zag hoe dapper hij was, hoe graag hij zijn eigen weg wilde gaan. Op 7 augustus 1909 schreef zij hem: ‘Nu ik je zoo veel beter heb leren kennen, zoo veel liefs in je karakter heb mogen zien, laat mij nu ‘t “waarde” met het “lieve” inruilen.’ De aanhef in hun brieven is vanaf die dag ‘Lieve Sam’ en ‘Lieve mevrouw’. Die datum vierden zij voortaan als de dag waarop zij een zielsverwant had gevonden en hij besloot zijn verdere leven met de familie Kröller te delen.

Ook Anton Kröller raakte zeer gesteld op Sam. Die bleek een oog te hebben voor zaken, was diplomatiek, onverzettelijk wanneer het moest, gaf nooit op. Anton stuurde hem de decennia erna ontelbare maken over de wereld om problemen op te lossen of nieuwe contacten te leggen. Zij betekenis voor het bedrijf vertaalde Anton naar een vorstelijk salaris. Een mooi appartement, met gevoel voor stijl ingericht, werd nu Sams thuisbasis. Hij had zelfs geld om ook kunst aan te kopen: mooie werken van kleinere meesters, maar een enkele keer ook een niet al te dure Van Gogh. Die aankopen stemde hij af met Helene, hij zag hun beider collecties als één geheel.

Ariëtte Dekker kon bij het schrijven van deze biografie beschikken over een geweldige hoeveelheid bronnen. De kern daarvan, de duizenden brieven van Helene aan Sam, was in 2006 opgedoken uit de nalatenschap van de zoon van Sam van Deventer. Ze waren al die jaren bewaard geweest in een stevige kist, die tevens persoonlijke documenten van Sam bevatte. Minder persoonlijk maar wel zeer uitvoerig is de documentatie met betrekking tot de gebeurtenissen rondom het echtpaar in de jaren twintig en dertig. Eerste raakte het bedrijf van Anton in zwaar weer, door de economische crisis in Duitsland en de beurskracht in 1929. Anton bleek altijd een gokker te zijn geweest, een piramidespel te hebben gespeeld met geld van beleggers. Dat ging goed bij een florerende, voorspelbare economie, maar liep nu fout. Om de Nederlandse economie het omvallen van het bedrijf te besparen, werd op ministerieel niveau een reddingsplan opgesteld waarbij als gedeeltelijke genoegdoening De Hoge Veluwe, de collectie en het jachtslot Sint Hubertus op termijn zouden overgaan naar de staat en worden opengesteld voor het publiek. Sam, bedreven organisator, was ook daar nauw bij betrokken, ditmaal als secretaris-penningmeester van de stichting die het Park beheerde.

In 1938, kort voor de oorlog, opende het door Henry van de Velde ontworpen museum Kröller-Müller. Dat is de kern van het huidige gebouw. Het daaropvolgende jaar overleed Helene, in 1941 gevolgd door haar echtgenoot. Tijdens de oorlogsjaren was Sam de eerstverantwoordelijke voor het beheer – en, belangrijker: het behoud – van het Park. Hij laveerde naar beste weten tussen twee polen: meegaandheid en onverzettelijkheid. Alles met het oog op het behoud van het bezit. Na de oorlog moest hij zich echter verantwoorden voor een te innige ‘samenwerking’ met de bezetter. Zo had hij op verzoek roofkunst opgeslagen in de schuilkelder van het museum, Arthur Seyss-Inquart zijn verjaardagsfeestje laten vieren in het jachtslot, de Wehrmacht er laten jagen, de Hitlergroet gebracht en, de stevigste beschuldiging, in overleg met de Duitsers een handvol werken uit de collectie verkocht. Hij ontkende uitsluitend het brengen van de Hitlergroet, en voerde aan dat de andere zaken waren gedaan om erger te voorkomen. Het hielp hem niet, hij werd aan de kant gezet. Dat hij zijn hele leven al een bewonderaar was geweest van de Duitse cultuur, en die liefde in het openbaar had beleden, plaatste hem in de jaren direct na de oorlog sowieso in het verdomhoekje.

In zijn resterende jaren poogde Sam nog enkele maken zijn punt te maken, maar veel hielp het niet. De tijd zou zijn frustratie langzaamaan doen afnemen. Hij trouwde, was gelukkig in dit huwelijk, had af en toe contact met de mensen die nu ‘zijn’ museum runden. Halverwege de jaren vijftig besloot hij zijn herinneringen aan het echtpaar met wie hij het grootse deel van zijn leven had samengewerkt op schrift te stellen. Na het verschijnen van het boekje bezocht hij het museum, waar men hem informeerde dat het in de museumwinkel goed verkocht. In zijn dagboek noteerde hij: ‘In alle nederigheid het gelukzalige gevoel: ik heb niet tevergeefs geleefd.’

Wie vandaag de dag op Park De Hoge Veluwe wandelt, komt op de Franse Berg de graven tegen van Helene en Anton. Toen zij in 1935 besloten daar te zijner tijd samen te worden begraven, verleende de gemeente Ede daar bij hoge uitzondering toestemming voor. Maar die wandelaar treft daar ook het graf van Sam aan, waarin de urn met zijn as is bijgezet. Al in 1911, tijdens de gloriejaren van hun relatie, had Helene dat in een testamentaire brief vastgelegd: ‘Je moogt begraven worden dáár, waar je je geestelijke leven hebt geleefd: in ons midden en naast mij, want ik voelde je altijd als een van de onzen en opdat men kan zien dat het ook mijn wensch en wil is, schrijf ik deze regels als afscheid en op gezegeld papier.’

Ariëtte Dekker / De vertrouweling. Sam van Deventer (1888-1972), het echtpaar Kröller-Müller en de Tweede Wereldoorlog / 590 blz / Prometheus, 2024.

Socials

vlietnieuwsfacebookOp Facebook

vlietnieuwtwitter Op Twitter

Social Media Auto Publish Powered By : XYZScripts.com