In de jaren kort na 1630 deden zeker vijftien schilderijen van Rembrandt hun intrede in de stadhouderlijke collectie. Een deel van die aankopen en opdrachten zal zijn geïnitieerd door Constantijn, maar ook Frederik Hendrik liet zich in dit opzicht niet onbetuigd. Na ontvangst van Rembrandts Kruisoprichting en Kruisafname, in 1633, bestelde hij er hoogstpersoonlijk onmiddellijk drie stukken bij. Om een mooie reeks te hebben. De Passiereeks.
De schilderijenverzameling van de prinsen van Oranje is grotendeels terechtgekomen in het Mauritshuis. De officiële naam van het museum, Koninklijk Kabinet van Schilderijen, herinnert hieraan. Van het vroege, 17de-eeuwse deel van de collectie resteert echter niet veel meer. Na de dood van Frederik Hendriks echtgenote Amalia van Solms, in 1675, erfden de vier dochters van het paar de schilderijenverzameling. Drie van de vier waren getrouwd met Duitse vorsten, dus een groot deel van de collectie verdween toen uit Den Haag. Slechts één schilderij van Rembrandt, het prachtige Loflied van Simeon, is nog in het museum te zien.
Samen met de hoofdconservator van het museum, Quentin Buvelot, legde ik prints van Rembrandts productie voor het Haagse hof in het begin van de jaren dertig even uit op een tafel. Dat oogt indrukwekkend.
Het spreekt vanzelf dat Constantijn niet uitsluitend bij de verwerving van werken van Rembrandt was betrokken. Als secretaris, maar ook als Raad en Rekenmeester – chef van de financiën van de Oranjes – was hij nauw betrokken bij de collectievorming. Toen Amalia van Solms na de dood van haar man in 1647 besloot om de Grote Zaal van het Huis in ’t Bosch te laten decoreren met een samenhangend programma van schilderijen dat de daden van Frederik Hendrik zou verheerlijken, was Constantijn een van haar ‘fluisteraars’. De naam waaronder de zaal bekend zou worden, ‘Sael van Oranje’, vloeide uit zijn pen.
Eind jaren veertig was Rembrandt in Den Haag, én bij Constantijn, niet meer in beeld. Medelijden met onze schilder hoeven we te niet hebben, zijn loopbaan in het rijke Amsterdam bracht hem meer geld en roem dan hij in het ietwat stijve en provinciaalse Den Haag ooit had kunnen vergaren. Bovendien ontstond aan het Haagse Hof langzamerhand een voorkeur voor de internationale hofstijl, waarbij heldere kleuren en strak omlijnde contouren de boventoon voerden. Dat is een hemelsbreed contrast met de heel persoonlijke en steeds meer verinnerlijkte stijl van Rembrandt.
En Constantijn? Hoe verging het hem na zijn ‘Rembrandtperiode’? Prima, is het enige dat je kan vaststellen. Anders blijf je niet gedurende 62 jaar in dienst van de Oranjes. Met kunstprojecten en kunstenaars had Constantijn na de dood van Frederik Hendrik en het voltooien van de Oranjezaal wat minder te maken. Een mooie afsluiting vormt in dat opzicht het schilderij dat Daniël Seghers hem omstreeks 1650 schonk. Een bloemstilleven met daarin zijn eigen portrait-en-profil, en daaronder geschreven ‘Constanter’, de naam die hij zelf graag voerde. Seghers, Jezuïetenpater en schilder van prachtige bloemstillevens, had via Constantijn mooie opdrachten gekregen voor de decoratie van de woonvertrekken in het Huis in ’t Bosch. Als bedankje stuurde hij Constantijn dit schilderij.
Het werk was lange tijd zoek, maar onlangs dook het op uit een particuliere verzameling en wist het Mauritshuis het te verwerven. Ter afsluiting van de opnamen in het museum liep ik er met de hoofdconservator, Quentin Buvelot, nog even langs. Dat ziet u in de film. Een juweel van een schilderij. Constantijn aanvaardde het dan ook dankbaar. In tegenstelling tot Rembrandts geschenk, de ‘Blindmaking van Samson’, tien jaar eerder. Voor Constantijn was Rembrandt omstreeks 1650 niet langer interessant. De relatie was over.
(Tekst Peter van der Ploeg / Foto Quentin Buvelot en Peter van der Ploeg in het Mauritshuis)