Nieuws
Constantijn reist naar Venetië – 400 jaar later

Peter van der Ploeg, directeur van Huygens’ Hofwijck verhaalt over de reis van Constantijn Huygens naar Venetië – 400 jaar later. Vandaag aflevering 6: Stuttgart, aan het hof van de hertog van Württemberg, 19 mei 1620

Dat reizen door Europa in de 17e eeuw  niet zonder gevaren is, blijkt eens te meer uit een korte aantekening die Constantijn maakt in zijn reisjournaal op 16 mei 1620. Het gezantschap bevindt zich dan op de route van Rothenburg ob der Tauber naar Stuttgart en heeft zojuist de middagmaaltijd gebruikt in de ‘heel schone en aangename rijksstad’ Schwäbisch Hall. Na een korte impressie van de stad, en de mededeling dat het stadsbestuur vijftig (!) kannen wijn had bijgedragen aan de maaltijd, eindigt hij als volgt: ‘Achteraf kwam ons ter ore dat er meer dan tachtig huizen waren besmet met de pest.’ Wij denken vaak aan de pest als de epidemie die in het midden van de 14e eeuw vanuit Azië via de handelsroutes naar Europa kwam en miljoenen mensen het leven kostte. Maar na afloop van die epidemie duikt de ziekte nog eeuwenlang op verschillende plekken in Europa op. Constantijns zakelijke, nuchtere opmerking erover laat zien dat hij vertrouwd is met de ziekte als een van de minder aangename maar niet weg te denken aspecten van het leven. Net als nu bij het coronavirus treden artsen in de 17e eeuw hun patiënten tegemoet in beschermende kledij, waarvan hieronder een gaaf bewaard gebleven exemplaar uit die tijd is afgebeeld.

De afstand Rothenburg – Stuttgart bedraagt zo’n 150 kilometer. Anderhalf uur rijden voor ons, 2,5 dag ploeteren voor Constantijn en de zijnen. Dat is nog snel, zeker wanneer je je realiseert dat ze onderweg sneeuwbuien moeten trotseren en deels door slecht begaanbaar gebied trekken: ‘Deze hele dag, vooral na het eten, hadden we zeer slechte wegen. We volgden dan ook een onwetende gids die ons dwars door donkere, diepe wouden liet trekken, waar wellicht in geen honderd jaar meer een koets doorheen was gegaan. Herhaaldelijk kantelden de rijtuigen met bagage en al. Zo kwamen we pas laat en zeer smerig aan in Sulzbach an der Murr, een arm dorp in het bezit van de hertog van Württemberg. We hadden moeite om logies te krijgen. De bevolking was net zo bang voor ons als wij voor haar, en tenslotte vonden we een onderkomen dat heel wat weg had van een heksenhut. […] Uiteindelijk maakten we kennis, soupeerden karig en brachten ingetogen de nacht door.’ Wie Venetië wil zien moet pijn lijden, in 1620 …

Op 17 mei arriveert het gezelschap in Stuttgart. Van Aerssen neemt daar 2,5 dag voor politiek overleg met de hertog van Württemberg, Johann Friedrich (1582-1628), in diens imposante Altes Schloss. Het lijkt er in eerste instantie op dat Van Aerssen de hertog voor zijn standpunten weet te winnen, want deze sluit zich in de loop van 1620 aan bij de Protestantse Unie, de groep veelal Noordduitse vorstendommen die zich verenigen tegen de Zuidduitse Katholieke Liga. Al  een jaar later kiest Württemberg echter voor neutraliteit.

Voor Constantijn is het bezoek, waarbij hij volgens eigen zeggen ook taken voor zijn ambassadeur uitvoert, beslist geen verloren tijd.  Aan het Altes Schloss in Stuttgart grenst in 1620 namelijk de Lustgarten, een dertig jaar eerder aangelegde renaissancetuin. Op 19 mei krijgt hij daar een rondleiding door een van de aan het hof verbonden edellieden. Bij het zien van de tuin raakt hij enthousiast en gebruikt bij het verslag in zijn reisjournaal veelvuldig termen als ‘schitterend’ en ‘prachtig’. Hij is vooral onder de indruk van het imposante ‘Lusthaus’ dat de tuinen domineert.

Constantijn: ‘Het onderste deel heeft een schitterende overwelving en is opgedeeld in drie vierkanten met negen zuilen rondom ieder, ter ondersteuning van de gewelven. De diep uitgegraven bassins in de vierkanten zijn gevuld met bronwater, waardoor het hier heerlijk koel en aangenaam is. De hertog gebruikt er zomers vaak de maaltijd.’ Vooral dat laatste zinnetje treft me. Net als de enorme tuinen die Constantijn een week eerder beschrijft in Heidelberg is de Lustgarten aangelegd met het oog op vorstelijk vertoon, maar de maat is veel menselijker en de eigenaar gebruikt haar ook voor zijn persoonlijke plezier. Tuinen zijn op Constantijns reis een constante factor, en het is aannemelijk om te veronderstellen dat al die indrukken bij hem zijn blijven hangen en wellicht hebben bijgedragen tot het aanleggen van een eigen tuin, toen hij een positie had bereikt waarin dat passend was en hij de middelen ervoor had.

De grote, rijk gedecoreerde zaal op de bel etage van het Lusthaus is gemaakt om te imponeren en dat doet hij Constantijn ook. De edelman die hem begeleidt vertelt hem dat de zaal zo hoog is dat hij zich uitgedaagd voelde om te proberen zijn lans zo hard omhoog te werpen dat deze het plafond zou raken. Dat lukte hem echter niet. Dat lijkt op 17e eeuws visserslatijn, of de afdeling borrelpraat, maar Constantin noteert het braaf. Even later bewondert hij de kaatsbaan van het hof, en de maliebaan, ‘1200 passen lang en 8 breed, heel vlak en met bomen omzoomd, net als de onze in Den Haag.’

Gebouwen trotseren meestal niet de eeuwigheid. Ook van het hertogelijke complex dat Constantijn in Stuttgart bewondert zijn slechts flauwe afspiegelingen bewaard. Het Lusthaus wordt in de 18e eeuw omgebouwd tot theater en later operagebouw en valt vervolgens ten prooi aan een verwoestende brand. De ruïne die resteert is wel bijzonder schilderachtig. Het Altes Schloss wordt in 1931 zwaar beschadigd door een brand en vervolgens in de Tweede Wereldoorlog door een bombardement grotendeels verwoest. Het Land Württemberg besluit na de oorlog het slot te herbouwen en er het Landesmuseum in te huisvesten. Nu, staand in dat museum te midden van de koele zakelijkheid van modern ingerichte zalen, realiseer je je dat herbouwen niet altijd betekent dat ook het hart en de geest van een gebouw weer tot leven komen. We selecteerden het in 2017 dan ook niet voor onze film.

Op 20 mei vertrekken Constantijn en zijn gezelschap uit Stuttgart. Ze zullen de komende dagen pal zuid aanhouden, richting Zwitserland en de Alpen. We ontmoeten hen weer op het Meer van Zürich. Dat is vanaf Stuttgart zo’n 220 km, voor hen zes dagen reizen.  (Peter van der Ploeg)

 

Socials

vlietnieuwsfacebookOp Facebook

vlietnieuwtwitter Op Twitter