Nieuws
Constantijn reist naar Venetië – 400 jaar later: Afscheid (15)

Peter van der Ploeg, directeur van Huygens’ Hofwijck  verhaalt over de reis die Constantijn Huygens 400 jaar geleden maakte naar Venetië. Vandaag aflevering 15:  Afscheid van Venetië.  In de ochtend van 5 juli 1620 verlaat het gezantschap van François van Aerssen na een verblijf van drie weken Venetië. In de week voorafgaand aan het vertrek, met de meeste officiële plichtplegingen achter de rug, vermeldt Constantijn in zijn reisjournaal nog enkele bijzondere afspraken.

Op 1 juli luidt het: ‘Na het middagmaal werd mijnheer de ambassadeur meegenomen om de bewonderenswaardige kunstcollectie te bezichtigen van de heer Daniël Nijs, Vlaams koopman in Venetië. Naast eindeloze hoeveelheden schilderijen en antieke beelden toonde hij ons een klein tafelvormig kabinet van ebbenhout, met daarin zo veel zeldzame schilderijtjes, medailles, schelpen en soortgelijke curiositeiten, dat je er drie dagen voor nodig zou hebben om alles goed te bekijken, laat staan te beschrijven.’

Daniël Nijs (1572-1647) is een van de vele Hollandse en Vlaamse kooplieden die zich aan het einde van de zestiende eeuw in Venetië vestigen. Hij woont in een imposant palazzo in de wijk Santa Marina, de plek waar Van Aerssen en Constantijn de kunstcollectie bekijken. Nijs verzamelt niet alleen kunst, hij handelt er ook in. Een goede klant van hem is Sir Dudley Carleton, van 1610 tot 1616 de Engelse ambassadeur in Venetië, daarna in de Nederlanden. Het meesterstuk van Nijs is zonder twijfel de verkoop van een groot deel van de kunstcollectie van de hertogen van Mantua aan de Engelse koning Charles I. Daardoor verlaten in 1627-’28 meesterwerken van onschatbare waarde, zoals Andrea Mantegna’s Triomftocht van Julius Caesar, de plek waarvoor ze waren vervaardigd, om er nooit terug te keren. Nijs’ relatie met Charles I zou ook zijn ondergang inluiden. De koning is namelijk slecht van betalen en Nijs zal in 1635 failliet gaan, zeven jaar later Venetië als een paria ontvluchten en zijn resterende jaren in Londen doorbrengen, het ene verzoekschrift tot betaling na het andere aan de koning richtend.

Op 3 juli bezoekt Constantijn in het Palazzo Ducale de Wapenkamer van het Consiglio dei Dieci, de Raad van Tien. Hierin bevinden zich genoeg wapens en munitie om vijftienhonderd man tot de tanden te bewapenen. Tijdens vergaderingen van de Raad, het hoogste bestuursorgaan, heeft de Doge de sleutel van de Wapenkamer bij zijn voeten liggen zodat bij het minste teken van oproer in de stad de in het palazzo aanwezige militairen er een onneembare vesting van kunnen maken. De heren van de Raad geloofden blijkbaar niet heel sterk in hun eigen democratie. Daarna volgt een bezoek aan de bibliotheek – de bibliothecaris is afwezig, waardoor Constantijn de daar bewaarde manuscripten van Franceso Petrarca tot zijn spijt niet kan inzien. Als goedmakertje wordt vervolgens in de basiliek van San Marco wel de kluis met kerkschatten voor hem geopend.

Op 4 juli, de dag vóór hun vertrek, bezichtigen Van Aerssen en zijn mannen het Arsenaal. Op een groot terrein, grenzend aan de binnenstad, bevinden zich daar de scheepswerven voor de Venetiaanse marine, in die jaren na Spanje de machtigste vloot ter wereld. Het gezelschap wandelt uren tussen ‘ongelooflijke hoeveelheden oorlogstuigage’.

En dan is, na nog wat geschenken te hebben uitgewisseld, op zondag 5 juli het moment van vertrek aangebroken. In zijn reisjournaal is hij daar vrij kort over: ‘De 5e, zondag, zijn we in naam van God tussen negen/vijf uur en tien/zes uur ’s ochtends vertrokken uit Venetië.’ Waarna het reisverslag van die dag begint. Bijna zestig jaar later, wanneer Constantijn het verhaal van zijn leven vastlegt in een autobiografie in Latijnse verzen – Mijn leven verteld aan mijn kinderen – komt ook zijn reis naar Venetië aan de orde. Hij is daarin wat beschouwelijker van aard dan in 1620 en realiseert zich, terugkijkend, dat hij op het moment van vertrek uit Venetië één grote fout heeft gemaakt. We lezen het volgende:

‘Toen beide partijen ruim invulling hadden gegeven aan de formaliteiten rond het gesloten verbond en de plechtigheden ter bekrachtiging daarvan waren afgerond, was onze gezant vastbesloten om Venetië een lang en duur verblijf te besparen en aan drie weken geen vierde meer toe te voegen. De reisgenoten gaf hij opdracht zich snel op te maken voor de terugtocht en zelf stond hij al klaar. Maar van mij, Italië, land der landen, mijn bloem en oogappel, van mij ken je de pijn en droeve zuchten, toen ik amper in jouw voorportaal de smaak van de hemel meende te proeven, en besefte je weer te moeten verlaten. Van alle bergen restten nu alleen nog de Apennijnen. De ideale mogelijkheid lag voor het grijpen om die nog over te trekken en dan jou te zien, bloeiend Florence, jou, Napels, en jou, Rome! Maar ik diende te gehoorzamen aan het gezag van beide ouders en Van Aerssens bijna vaderlijke dwang om huiswaarts te keren. Gehoorzaam ben ik gegaan, helaas, en pijnlijk waar was wat ik toen voorspelde: “Wij nemen afscheid van een land dat me niet vergund zal zijn ooit nog te bezoeken. Voor altijd, bloeiend Florence, voor altijd en eeuwig, Napels en Rome, vaarwel.”’ Constantijn realiseert zich als hoogbejaarde man dat hij op 5 juli 1620 tóch misschien voet bij stuk had moeten houden en doorreizen naar het zuiden. Dat niet gedaan hebbende, maakt hij er een mooie tekst van. Ook de hierboven afgebeelde editie van Mijn leven werd, net als het reisjournaal, ingeleid, bezorgd, vertaald en van commentaar voorzien door Frans Blom.

Na een opsomming van wat Constantijn in Venetië ‘niet had laten ontsnappen aan het onderzoek van mijn hongerige ogen’ volgt in Mijn leven een wat trieste mededeling: ‘Verdere troost zou me de Venetiaanse koopwaar bieden, die ik zoveel ik me kon veroorloven gretig had aangeschaft: kristalglas, boeken en voor Hollandse oren verzamelde muziek. Maar dat was valse hoop. Onrechtvaardig lot, niets anders dan mijzelf liet je mij met lege handen naar mijn vaderland terugbrengen. Piraten uit Barbarije hebben mijn oogst gekaapt. Verdorven Tripoli, ruk jij nu mijn arme boekjes uiteen, en jij, Algiers, mijn instrumenten?’

De komende weken doen wij hier verslag van de meest opmerkelijke zaken die Constantijn tijdens de terugreis naar Den Haag vastlegt. Het gezantschap volgt over de Alpen en door Zwitserland deels dezelfde route, maar vanaf Basel grotendeels een andere. Constantijn zal ook tijdens die tocht, wellicht nog wat treurig om de gemiste kans ééns in zijn leven Rome, Napels en Florence te bezoeken, genoeg zien en beleven dat hij de moeite van het noteren waard vindt. (Peter van der Ploeg)

 

Socials

vlietnieuwsfacebookOp Facebook

vlietnieuwtwitter Op Twitter