Nieuws
Peter leest: ‘First Lady’ van Batavia (2)

Peter van der Ploeg is in het dagelijks leven directeur van Huygens’ Hofwijck. Maar hij is ook een gretig lezers en begenadigd verteller. Daarom neemt hij ieder weekend voor de lezers van Vlietnieuws een historisch werk onder de loep. Vandaag: ‘First Lady’ van Batavia.

In de eerste helft van de zeventiende eeuw kreeg de Gouden Eeuw gestalte. De strijd tegen Spanje werd langzaamaan beslecht in het voordeel van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De internationale handel, voor een groot deel uitgevoerd door Amsterdamse kooplieden, bracht welvaart voor de bovenlaag van de bevolking. Van een gebied met rebellen die zich van het Spaanse gezag wilden ontdoen ontwikkelde de Republiek zich tot een kleine maar machtige staat. Een substantieel deel van de rijkdom werd niet hier verdiend, maar in de ‘Oost’. De VOC, de Verenigde Oost-Indische Compagnie, in 1602 opgericht als een particuliere handelsonderneming, bezat het monopolie op de overzeese handel tussen de Republiek en Nederlands-Indië, inclusief andere gebieden rond de Indische Oceaan zoals Ceylon, Formosa, de Coromandelkust en Bengalen. De geschiedenis van de VOC is uitentreuren beschreven. Daarin spelen doortastende mannen de hoofdrol, over de rol van vrouwen, als die er al was, is weinig bekend. Het is daarom te prijzen dat Anneloes Timmerije in ‘Mannen van Maria’ het leven van een van de vrouwen in de marge van de VOC heeft gereconstrueerd. Zij heet Maria van Aelst.

Maria van Aelst arriveert in 1625 in Batavia, zij is dan achttien jaar. Haar komst is in het kader van de zogenoemde ‘volksplanting’, een door de voormalige gouverneur-generaal van Nederlands-Indië Jan Pieterz Coen in het leven geroepen project om jonge, huwbare vrouwen naar het vrouw-arme wingewest te halen. Maria noemt zichzelf in haar dagboek dan ook een ‘baarmoeder op pootjes’. Van kinderen komt het niet met haar echtgenoten. De tijdsfactor speelt daarin wellicht ook een rol, want binnen drie jaar is ze twee keer weduwe. Pas met haar derde man, Antonio van Diemen, zal ze langer getrouwd zijn. Van Diemen is een uiterst slimme en diplomatieke man die in 1636 door de Heeren XVII, het bestuur van de VOC, wordt benoemd tot gouverneur-generaal. Daarmee is Maria feitelijk, ruim tien jaar na haar aankomst in Batavia, de ‘First Lady’.

Timmerije beschikt over heel weinig informatie over Maria. Voor een auteur van een geromantiseerde biografie hoeft dat geen probleem te zijn, die kan dan immers naar hartelust invullen. Ze doet dat zorgvuldig, heeft duidelijk de literatuur over het onderwerp grondig doorgenomen. Dat wat Maria in haar ‘dagboek’ noteert – of het nu gaat over de rol van de vrouw in de maatschappij, haar plichten tegenover haar echtgenoot of de mate waarin ze een min of meer zelfstandige rol mag spelen – lijkt gebaseerd op de toen geldende praktijk en komt geloofwaardig over. De bloedige militaire campagnes die bij tijd en wijle worden gevoerd tegen de inheemse bevolking noemt ze wel, maar slechts zijdelings.

Tijdens de lange uren waarin ze niets te doen heeft luistert Maria naar de gesprekken die haar man voert met bestuurders, kooplieden en militairen. Gesprekken over zaken en over politiek. Gaandeweg raakt ze in het managen van die onderwerpen ook zelf heel bedreven. Ofschoon voor ambtenaren van de VOC streng verboden, begint ze een lucratieve handel in  edelstenen. Al snel brengt ze meer geld in dan haar echtgenoot.

Een enkele keer lijkt Timmerije zich door de exotische locaties te laten verleiden tot een meer buitenissig verhaal. Zoals dat van de olifant. Op bezoek in Ceylon, zonder haar echtgenoot, besluit Maria voor een inlandse vorst die ze wil paaien als geschenk een olifant te kopen. Ze gaat mee op de jacht op die kolossen en ziet hoe de gevangen dieren in een week tijd worden getemd. Ze is oprecht blij met haar aankoop, die trouwens ‘maar’ duizend gulden kostte. Wanneer ze dat na terugkomst trots en wellicht iets te terloops aan haar man vertelt, zwijgt die wijselijk. Verzet is zinloos tegen een vrouw als deze, moet hij hebben gedacht. De olifant kwam trouwens nooit op de plek van bestemming. De speciaal getimmerde loopplank naar het schip dat hem naar Batavia zou brengen bleek zijn gewicht niet te kunnen dragen. Hij verdronk.

In Maria’s dagboeken komt bij tijd en wijle de immer uitdijende wereld ter sprake. Dat is een onderwerp dat haar, sinds ze als meisje van achttien naar de andere kant van de wereld is gereisd, fascineert. Een  gebied dat in die jaren nog nauwelijks in kaart is gebracht is dat wat wij nu Australië noemen. In 1642 geeft Antonio van Diemen de opdracht aan Abel Tasman om de zuidelijke en oostelijke gebieden ervan te verkennen. Tasman ontdekt tijdens zijn tocht een groot land, waarvan hij niet kan bepalen of het een eiland of een schiereiland is. Hij noemt het Van Diemensland, naar zijn opdrachtgever. In de negentiende eeuw zou het de naam van zijn ontdekker krijgen, Tasmanië. Een Nederlandse ontdekking, dus.

Na het overlijden van haar man in 1645 komt Maria terug naar de Republiek. Ze zal daar nog bijna dertig jaar leven, als een rijke vrouw. Maar het moet voor haar toch wennen zijn geweest. Zo moet een vriendin haar na enige tijd vertellen dat het handjevol slaven dat ze heeft meegebracht bij aankomst in de Republiek automatisch vrij is. Zelf had ze daar geen moment bij stilgestaan. Tegen het einde van haar leven vult ze het dagboek aan dat ze in de Oost bij tijd en wijle heeft bijgehouden. Dat is het boek dat wij lezen.

Anneloes Timmerije / De mannen van Maria / 344 blz / Querido, 2019

Socials

vlietnieuwsfacebookOp Facebook

vlietnieuwtwitter Op Twitter