Peter van der Ploeg, directeur van Huygens’ Hofwijck, is in zijn vrije tijd een verwoed lezer. Op dit moment hebben vooral historische boeken zijn aandacht. Die bespreekt bij wekelijks op Vlietnieuws. Vandaag gaat het om Ooggetuigen van de Tachtigjarige Oorlog.
Met de Slag bij Heiligerlee in 1568 begon de Tachtigjarige Oorlog, het sluiten van Vrede van Münster in mei 1648 markeerde het einde ervan. We kennen allemaal de overige belangrijke momenten, die voor velen dan ook het beeld van die oorlog vormen: de moord op Willem van Oranje in 1584; de Slag bij Nieuwpoort in 1600; het Twaalfjarig Bestand van 1609-1621; Piet Hein die de Spaanse Zilvervloot verovert in 1628 en de inname van Den Bosch in 1629. Maar de oorlog was een hoogst ongewone oorlog, het was een ingewikkeld en gelaagd conflict dat maar liefst zes generaties duurde en dat tegen het einde zelfs een welhaast institutioneel karakter kreeg. Dat betogen Luc Panhuysen en René van Stipriaan in het voorwoord van hun boek Ooggetuigen van de Tachtigjarige Oorlog. Van de eerste ruzie tot het laatste kanonschot. Een hoogst informatief boek, waarin ze je voortdurend op een nét iets andere manier tegen bekende en minder bekenden gebeurtenissen laten aankijken.
De term ooggetuigen omschrijft precies wat de auteurs bieden. In ruim 130 eigentijdse verslagen van personen die getuige waren van historische gebeurtenissen komt de oorlog heel dichtbij. Al in het eerste verslag zie je dat dit format werkt. Zo was een Engelse koopman, Richard Clough, in december 1558 in Brussel aanwezig bij de begrafenisceremonie van keizer Karel V, die enkele maanden tevoren was gestorven en al in Spanje was begraven maar nu ook in Brussel werd herdacht. De pracht en praal waarmee die plechtigheid in de Sint-Goedelekerk werd uitgevoerd ervoer Clough als overdonderend. Willem van Oranje, die een favoriet van Karel V was geweest, kreeg een belangrijke rol toebedeeld in de plechtigheden, naast Karels zoon Filips II. De mannen zouden niet lang erna elkaars aartsvijanden worden, wat het fascinerend maakt om Willem in dit verslag nog te zien als prominent lid van de Habsburgse hofentourage.
Panhuysen en Van Stipriaan onderkennen meerdere fasen in de oorlog. Bij hen begint het ‘Voorspel’ al tien jaar vóór het officiële begin, vandaar de scène in Brussel. Vanaf de al genoemde Slag bij Heiligerlee in 1568 komt alles in een stroomversnelling en is er geen sprake meer van wederzijdse speldenprikken en provocaties, maar begint een periode van tomeloze agressie en bloedvergieten op grote schaal, hier ‘Opstand en chaos’ geheten. Een van de afgrijselijkste gebeurtenissen in die periode was bloedbad dat de Spaanse troepen in december 1572 aanrichtten in Naarden. Lambertus Hortensius, rector van de Latijnse School ter plaatse en een van de overlevenden, beschreef in detail de slachtpartij waarbij honderden burgers die zich op last van de Spanjaarden in het stadhuis hadden verzameld de dood vonden. Waarna de soldaten de stad introkken, moordend en verkrachtend. Tegen de avond brandde Naarden. Dergelijke moordpartijen, waarvan dit een van de grotere was, vonden in kleinere steden en op het platteland veel vaker plaats.
Omstreeks 1600 laten de auteurs de derde en laatste fase beginnen, ‘Oorlog en uitputting’. De strijd is dan al ruim dertig jaar aan de gang, voor veel inwoners van de Republiek al het grootste deel van hun leven. Het is de periode van het Twaalfjarig Bestand, die behalve een tijdelijke stop op de oorlogshandelingen ook binnenlands politiek geruzie opleverde, met als apotheose de onthoofding van Johan van Oldenbarnevelt, tot dan lange tijd de machtigste man in het land. Het is ook de periode dat stadhouder Frederik Hendrik, vanaf 1625 Prins van Oranje en stadhouder, een reeks belangrijke steden op de Spanjaarden veroverde. Maar het is ook de periode dat mensen de voortdurende oorlog moe werden. En dat door het ontstaan van de Dertigjarige Oorlog in 1618 de Europese politieke situatie wel erg complex werd.
De berichten uit deze periode gaan over grote gebeurtenissen – de Slag bij Nieuwpoort, de strijd tussen Maurits en Van Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en zijn boekenkist, de vernietiging van de Spaanse Armada – maar ook over kleinere. Zo noteerde Willem Frederik van Nassau-Dietz, stadhouder van de noordelijke provincies, in juli 1646 in zijn dagboek dat Frederik Hendrik, in het legerkamp in Lokeren, ’s morgens wat in de war was, zijn kleding niet in orde kreeg en in het zicht van zijn officieren over zijn eigen laarzen piste. Waarover hij heel ‘chagrijnig’ was. Twee weken later, op 12 augustus 1646, schreef de secretaris van de prins, Constantijn Huygens, aan diens echtgenote Amalia van Solms aan wie hij had beloofd haar regelmatig in te lichten over de gezondheidstoestand van haar man:
‘Zijne Hoogheid, hoewel zeer verkouden en met hese stem zodat wij vandaag grote moeite hebben hem te verstaan, heeft niet nagelaten tijdens de hele mars te paard te zitten. Eveneens heeft hij de gedeputeerden van de Staten bij elkaar geroepen, nadat hij zich te bed had verkwikt. Ik laat het aan dokter Verstraten om u verder in te lichten over de binnenkant van zijn ongemakken, zoals hij dat kan en niemand hem daarin evenaart. Van buiten vinden we alleen maar een emotie van woede zo sterk en veelvuldig dat zijn kamerdienaren grote moeite hebben om zich van hun plichten te kwijten zonder in opperste verwarring te raken.’
Huygens zag al een poos dat zijn broodheer lichamelijk en geestelijk aftakelde. Voor hem moest de oorlog niet veel langer duren. Een jaar later was de prins overleden. Weer een jaar later was het vrede.
Luc Panhuysen & René van Stipriaan / Ooggetuigen van de Tachtigjarige Oorlog. Van de eerste ruzie tot het laatste kanonschot / 336 blz / Querido, 2018