Nieuws
Peter van der Ploeg leest: De zes ‘Vermeers’ in Heino

Als over een maand de Vermeertentoonstelling in het Rijksmuseum haar deuren sluit, keert het in Nederland aanwezige aantal schilderijen van de meester weer terug naar normaal:  vier in het Rijksmuseum, drie in het Mauritshuis. Maar in de ogen van een van de meest vooraanstaande museumdirecteuren en verzamelaars die Nederland heeft gekend, Dirk Hannema, klopte dat aantal niet. In 1972 publiceerde hij een brochure waarin hij maar liefst zes nieuwe werken met grote zekerheid aan Vermeer toeschreef. Die hingen alle in zijn ‘eigen’ museum, kasteel Het Nijenhuis bij Heino. En waren alle door hemzelf ontdekt. In het Nijenhuis is aan deze geschiedenis tot begin juni een kleine presentatie gewijd. Maar om echt te begrijpen hoe Hannema tot deze merkwaardige kunsthistorische actie kwam, is er sinds enkele jaren een biografie: ‘Hannema, museumdirecteur. Over kunst en illusie’.

Dat iemand als de bij uitstek deskundige Wessel Krul, emeritus hoogleraar moderne kunst en cultuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, serieus onderzoek besteedde aan Hannema werd hoog tijd. Door de publicatie met de nieuwe toeschrijvingen uit 1972, en ook door zijn rol in de kwestie van de ‘Emmausgangers’, 35 jaar eerder, namen weinig museumcollega’s en vakgenoten Hannema nog serieus. Die misstappen overschaduwden zijn goede kwaliteiten en bereikte resultaten. En die mag je gerust indrukwekkend noemen.

Dirk Hannema (1895-1984) werd geboren in Batavia  waar zijn vader, telg uit een familie van Friese kooplieden, directeur was van een makelaarskantoor. Zijn moeder, jonkvrouwe Hermine Elise de Stuers, kwam uit een adellijk geslacht. Het bekendste lid daarvan is Victor de Stuers, de hoge rijksambtenaar die zich tegen het einde van de negentiende eeuw inzette voor een zorgvuldiger beleid met betrekking tot cultuur en het behoud van erfgoed. In 1900 keerde het gezin terug naar Nederland en betrok het een voorname woning aan de Haagse Bazarstraat. In Den Haag zou de jonge Dirk voor het eerst in contact komen met beeldende kunst. Zijn moeder bezocht de fameuze lezingen van de kunstkenner H.P. Bremmer, regelmatig in gezelschap van haar zoon. En iets later maakte Dirk kennis met Abraham Bredius, die toen al geen directeur meer was van het Mauritshuis en op de Prinsengracht in zijn eigen museum woonde. Van hem stak Dirk veel op over het beroep van kunsthistoricus, en over ‘kijken’. Bredius, die de kunstgeschiedenis verrijkte met onnoemelijk veel archiefvondsten, beschouwde zichzelf tevens als de ultieme connaisseur. Hij had immers ‘aan één blik genoeg om een Rembrandt te herkennen’.

In 1920 vingen de twee decennia aan waarin Hannema zijn grootste successen zou boeken. Het begon met een aanstelling als assistent in Museum Boijmans. Voor iemand die slechts relatief kort colleges kunstgeschiedenis in Utrecht had gelopen een hele prestatie om zo’n plek te bemachtigden. Zijn directeur, Frederik Schmidt Degener, moet het in hem aanwezige talent hebben gezien. Toen deze het jaar erop vertrok naar het Rijksmuseum, volgde Hannema hem op. Een jonge directeur, vol van dromen en ambities, in een stad waar door havenbaronnen grof geld werd verdiend maar waar het kunstmuseum was gehuisvest in het veel te kleine en brandgevaarlijke Schielandhuis. Het zou allemaal bij elkaar komen.

De collectie groeide, zowel door slimme koopjes als duurdere topstukken, in toenemende mate verworven met steun van een groep rijke begunstigers. Vooral Willem van der Vorm en D.G. van Beuningen, met wie Hannema nauwe banden had opgebouwd, tastten soms diep in de buidel. De stad werd langzaamaan trots op het museum en wat daar gebeurde. Ook het jarenlange pleiten door Hannema voor een nieuw gebouw wierp vruchten af: dat kwam er. Een robuust museumgebouw, ontworpen door de stadsarchitect Ad van der Steur. Samen met Hannema maakte deze tientallen reizen om tot een vorm te komen. De belangrijkste inspiratiebron werd het stadhuis van Stockholm. Een kolos in baksteen, van buiten imposant en van binnen voorzien van de modernste museumtechniek.

Ter gelegenheid van de opening van het nieuwe museum in 1935 organiseerde Hannema een Vermeertentoonstelling. De titel dekt de lading: ‘Vermeer, oorsprong en invloed: Fabritius, De Hooch, De Witte’. Met de ogen van nu een beetje een allegaartje, maar wel voor het eerst dat een respectabel aantal Vermeers tegelijk te zien was. Het maakte indruk, bezoekcijfers explodeerden, Boijmans stond op de kaart, ook internationaal. En Hannema plaatste de volgende stip op de horizon: groter worden dan het Rijksmuseum. Veel Rotterdammers vonden dat geen slecht plan. Om dat te realiseren was het verwerven van absolute topstukken wel een must. De eerste diende zich al snel aan.

Het begon met een telegram uit Monaco, van Abraham Bredius aan Hanneman, 9 september 1937. Er was Bredius door een tussenpersoon een schilderij voorgelegd dat hij, nog voor hij de signatuur had gezien, onmiddellijk herkende als een Vermeer van Delft. Hij was in extase, schreef hij zijn jonge vriend. (Voor het goede begrip: het is niet aardig om op te merken dat de ruim tachtigjarige Bredius op dat moment stekeblind was, maar veel zag hij niet meer… )

Het vervolg is bekend. Het enthousiasme van Bredius sloeg over op de Nederlandse museumwereld. Een Vermeer die een schakel vormde in de ontwikkeling van zijn historische voorstellingen naar de genrestukken! Hannema was het die het schilderij uiteindelijk voor Boijmans wist te verwerven, zijn collega’s in Amsterdam en Den Haag aftroevend. Hij én het schilderij werden in de pers bejubeld. De foto hierboven, indertijd in menige krant afgedrukt, toont Hannema en zijn restaurator in stille bewondering voor dit ‘meesterwerk’.

Maar deze verwerving zou na de oorlog, toen het bedrog uitkwam, mede bijdragen aan Hannema’s ondergang. Dat, en zijn houding in de oorlog, toen hij ter bescherming van zijn museum en collectie wel erg dicht aanschurkte tegen de bezetter. Het museum was niet alleen zijn leven, het veiligstellen van museum en collectie was ook belangrijker dan de oorlog, om het maar even kort door de bocht te stellen. Krul gaat hier uitvoerig op in. Bij Hannema’s proces in 1946 werd vastgesteld dat hij weliswaar geen strafbare feiten had gepleegd en er geen persoonlijk gewin was geconstateerd, maar dat zijn houding niet juist was geweest. Hij kwam er af met ontslag van verdere rechtsvervolging, omdat hij al een jaar in voorarrest had gezeten. Een wat ondoorzichtig vonnis, maar daarmee was zijn carrière als museumdirecteur voorbij.

Het museum was bijna 25 jaar zijn leven geweest, dus wat moest hij nu? Indachtig het voorbeeld van Bredius – wonen in je eigen museum – wist hij voor onbepaalde tijd en een symbolisch bedrag het leegstaande kasteel Weldam in Overijssel te huren. Hij richtte het in met zijn collectie waarvan het grootste deel in bruikleen was geweest in Boijmans, en met antiek meubilair, en stelde het op afspraak open voor bezoek. Tien jaar later verhuisde hij naar het grotere Nijenhuis, waar het museum steeds meer bezoek trok. Tot op hoge leeftijd leidde hij zelf de bezoekers rond, als een ouderwetse schoolmeester gewapend met een houten aanwijsstok.

En die zes nieuwe ‘Vermeers’ die hij in 1972 publiceerde? Een historische voorstelling, enkele portretten, een visstilleven en zelfs een boslandschap? Geen collega geloofde daarin. Een debat aangaan wilde ook niemand, omdat Hannema voor zijn toeschrijvingen volstrekt ongeloofwaardige argumenten hanteerde. Als hij die al hanteerde, want als vanouds vertrouwde hij vooral op zijn kwaliteiten als connaisseur, zijn ‘kennersoog’. Hij moet jarenlang  zijn imposante huisbibliotheek hebben nageplozen op vergelijkingsmateriaal dat hij kon gebruiken voor zijn toeschrijvingen. Misschien deels vanuit de drang de wereld te bewijzen dat hij een Vermeer herkende wanneer hij er een zag. Wie vandaag de dag het museum bezoekt, kan een blik werpen op enkele van die kartons met foto’s en aantekeningen (zie onder).

Om af te sluiten: hoe Hannema die laatste decennia van zijn leven geestelijk in elkaar stak is daarmee wel een vraag. Zelf ervoer hij de relatieve afzondering en het werken en wonen in de prachtige historische huizen als een weldaad. Hij deed nog steeds mooie aanwinsten, nam imposante legaten van oude vrienden in ontvangst en genoot van de aanwezigheid van bezoekers. Om de continuering van de collectie te waarborgen, richtte hij in 1964 de Stichting Hannema-De Stuers Fundatie op en bracht de collectie daarin onder. De naamgeving was een overduidelijk eerbetoon aan zijn ouders. Maar ook het Nijenhuis werd al gauw te klein. Sinds 2005 is een deel van Hannema’s collectie daarom permanent te zien in het 19e-eeuwse Paleis aan de Blijmarkt in Zwolle. Onder een nieuwe naam: Museum De Fundatie.

Hannema museumdirecteur is zowel een vlot geschreven biografie als een brede schets van de Nederlandse museumwereld in de eerste helft van de twintigste eeuw. Voorzien van een uitvoerig register waarmee je alles kan vinden. Maar ook, en misschien wel vooral, gaat het boek over kijken naar kunst en het beleven van dat wat je ziet. Of wat je wíl zien. De illusie.

Wessel Krul / Hannema museumdirecteur. Over kunst en illusie / 636 blz / Prometheus, 2018.

 

Socials

vlietnieuwsfacebookOp Facebook

vlietnieuwtwitter Op Twitter