Nieuws
Peter van der Ploeg leest: Wij slaven van Suriname

Anderhalve week geleden bood Wopke Hoekstra, de minister van Buitenlandse Zaken, namens de regering excuses aan voor het leed dat Anton de Kom en de zijnen vanaf de jaren dertig hebben ondervonden als gevolg van het beleid en handelen van achtereenvolgende Nederlandse regeringen. Dit officiële eerherstel komt laat, bijna negentig jaar nadat De Kom met de publicatie van zijn boek Wij slaven van Suriname zijn nek uitstak om te pleiten voor aandacht voor en verbetering van de levensomstandigheden van de voormalige tot slaaf gemaakten in Suriname. Hij bleek de bekende ‘roepende in de woestijn’, afgezien van wat lichte rimpelingen veroorzaakte zijn pleidooi indertijd weinig. Nu was dat anders. De minister zal zelfs een leerstoel aan de VU financieren, waarin de historische verwerking van het Nederlandse slavernijverleden zal worden bestudeerd. Twee van De Koms kinderen, de 96-jarige Ad en de 92-jarige Judith, waren bij de plechtigheid aanwezig en hoorden de minister hun vader omschrijven als ‘een dapper man die streed voor rechtvaardigheid, gelijkheid en menswaardigheid’.

Anton de Kom werd geboren in 1898, in Paramaribo. Ondanks zijn eenvoudige afkomst doorliep hij de lagere school én de Mulo, de laatste de hoogste opleiding die je als Surinamer kon volgen. Gewapend met een boekhouddiploma bemachtigde hij een baan op het kantoor van de grootste Surinaamse producent van Balata, een plant die een rubberachtige substantie oplevert. Maar de doorgroeikansen waren voor een inheemse jongeman nihil, daarom besloot hij kort na 1920 naar Nederland te verhuizen.

Ook in Nederland bleek het niet eenvoudig zijn brood te verdienen. Na een vrijwillig dienstjaar bij de Huzaren en een korte periode bij een adviesbureau werd hij vertegenwoordiger bij de koffiebranderij Reuser en Smulders, gevestigd aan de Haagse Wagenstraat. Daar ontmoette hij zijn toekomstige echtgenote, Nel Borsboom. Met een baan die hem onder de mensen bracht leerde hij in korte tijd Nederland kennen. En, misschien belangrijker, zag hij hoe in Nederland tegen Suriname werd aangekeken. Puur als een wingewest, uitermate eendimensionaal.

De Kom was van jongs af aan doortrokken van een grote afkeer van onrecht. In Suriname zag hij het overal om zich heen: plantagehouders en fabrieksopzichters die lijfstraffen uitdeelden om het werktempo hoog te houden, arbeiders die slechts een hongerloon verdienden, jonge Surinamers aan wie geen enkel toekomstperspectief werd geboden. Tijdens zijn jaren in Nederland zocht hij aansluiting bij partijen en actiegroepen die tegen koloniale misstanden ageerden, zoals de communisten en de verenigde Indische studenten in Nederland. Ook pakte hij de pen op om over de koloniale geschiedenis van Suriname te schrijven. Over Sranang, ‘ons vaderland’.

Begin jaren dertig kwam alles op scherp te staan. In januari 1933 arriveerde De Kom met vrouw en kinderen per schip in Paramaribo. En begon achter het huis van zijn ouders een kantoor waar hij arbeiders adviseerde over hun sociale rechten. Met groot succes, men stond in de rij. Enkele weken later, toen hij met aanhangers op weg was naar het paleis van de gouverneur, werd hij gearresteerd. Het liep uit de hand, bij een grote demonstratie op het Gouvernementsplein op 7 februari opende de politie het vuur. Twee doden en tientallen gewonden waren het gevolg. Enkele maanden later werd hij gedwongen met zijn gezin naar Nederland terug te keren. Hij droeg nu het stempel ‘staatsgevaarlijk’. Dat bemoeilijkte het vinden van werk maar was, met de recente ervaringen als extra stimulans, een aansporing om het pamflet waaraan hij al eerder had gewerkt en dat zo goed als gereed was, te voltooien. Hij gaf het de titel Wij slaven van Suriname.

Wij slaven van Suriname is een aanklacht tegen racisme, uitbuiting en koloniale overheersing, geschreven in de vorm van een historisch overzicht van de kolonie Suriname. Het is ook een mijlpaal: voor het eerst schreef iemand ‘van binnen’, een Surinamer, over de misstanden. De gruwelijkheden die gedurende de slaventijd plaatsvonden, de geniepigheden van de Hollanders in de periode erna en de frustrerende maanden in 1933, De Kom laat het allemaal de revue passeren. De toon is afwisselend bevlogen, sarcastisch, ironisch, dramatisch en gelaten, naar gelang de gebeurtenissen. Maar altijd hanteert hij een heldere stijl en een zorgvuldige woordkeuze. Het werkt wellicht het best dit te illustreren met een wat langer citaat, over het geschiedenisonderwijs op de lagere school:

Wanneer wij, kleine negerjongens, kinderen of kleinkinderen van slaven, op school les in de Vaderlandse Geschiedenis kregen, dan was dat natuurlijk de geschiedenis der blanke krijgslieden. Voor de klas stonden de eerwaarde Tilburgse broeders, en zij onderwezen ons in de heldendaden van Piet Hein en De Ruiter, van Tromp en de Evertsen en Banckert. Wij zwarte kinderen op de achterste banken (de voorsten waren bestemd voor zoons en dochters van de Europeanen), martelden onze hoofden om er de jaartallen van Hollandse, Beierse en Bourgondische gravenhuizen in te pompen. Wij, die met de stok gestraft werden wanneer wij het waagden binnen de schoolmuren onze eigen “Surinaamse taal” te spreken, moesten in geestdrift raken voor de opstandigheid van Claudius Civilis en de dappere Verlatinghe van Willem de Zwijger. Wij, die de namen van de opstandelingen Bonni, Baron en Joli Coeur tevergeefs in onze geschiedenisboekjes zochten, beijverden ons om vlug en nauwgezet voor het examen de namen en jaartallen op te dreunen der Nederlandse gouverneurs, onder wier bewind men onze vaders als slaven ingevoerd heeft.

 En het systeem werkte.

Geen beter middel om het minderwaardigheidsgevoel bij een ras aan te kweken, dan dit geschiedenisonderwijs waarbij uitsluitend de zonen van een ander volk worden genoemd en geprezen. Het heeft lang geduurd voor ik mijzelf geheel van de obsessie bevrijd had dat een neger altijd en onvoorwaardelijk de mindere zijn moest van iedere blanke.’

De kinderen van De Kom herinnerden zich dat hun vader ’s avonds, bij het licht van een kaars en schrijvend met een potloodstompje, het boek voltooide. De eerste druk verscheen in 1934. Het bereikte weliswaar een doelgroep, met name socialisten, communisten en overige linkse activisten, maar zette niet aan tot wezenlijke veranderingen. In april 1945 stierf De Kom – opgepakt als verzetsstrijder – in een Duits kamp, na de oorlog raakte Wij slaven  in de vergetelheid. Pas eind jaren zestig, na de herontdekking ervan door Surinaamse studenten in Nederland, zou het boek worden gewaardeerd voor wat het was: een dappere poging het geweten van de Nederlanders wakker te schudden door de waarheid op te schrijven. Vanaf 1971 was het boek vrijwel altijd verkrijgbaar, ik schafte onlangs de 22ste druk aan. Een klassieker, dus. En dat zal het voorlopig blijven ook, want sinds enkele jaren is Anton de Kom een venster in de historische Canon van Nederland. Dat het niet wordt vergeten.

Anton de Kom / Wij slaven van Suriname / Met inleidingen door Tessa Leuwsha, Duco van Oostrum & Mitchell Esajas / 213 blz / Atlas Contact, 2020

 

 

Socials

vlietnieuwsfacebookOp Facebook

vlietnieuwtwitter Op Twitter