Nieuws
Peter van der Ploeg leest: De Siberische jaren van Andrej Amalrik

Aleksej Navalny is ‘zoek’. Dat is tenminste de officiële verklaring van het Kremlin voor het feit dat noch zijn advocaat, noch zijn familie contact met hem kunnen krijgen. Op het moment dat ik dit blogje schrijf, op vrijdagavond, duurt die situatie al anderhalve week. Navalny bevindt zich volgens de verklaring niet langer in de gevangenis waar hij zijn straf van negentien jaar uitzat, maar waar hij dan wel is …? Westerse regeringsleiders hebben hun bezorgdheid uitgesproken, maar het lijkt niet erg waarschijnlijk dat Vladimir Poetin, die ongetwijfeld van de hoed en de rand weet, in actie gaat komen of zelfs maar zal reageren op de vragen van zijn internationale collega’s. Met de Russische presidentsverkiezingen van maart in het verschiet is het voor hem alleen maar prettig dat stoorzender Navalny is ‘kaltgestellt’. Figuurlijk dan wel letterlijk.

Bij een situatie als deze verdiep ik me graag in de context. Nu is dat in de geschiedenis van Rusland, en lange tijd de Sovjet-Unie, niet zo moeilijk. Het langdurig opsluiten van je vijanden lijkt daar immers traditie. Er zijn bibliotheken over volgeschreven. Op het plankje ‘Rusland’ in mijn eigen boekenkast trof ik begin deze week een boek aan dat ik lang niet in handen had gehad: ‘Niet begeerde reis naar Siberië’, van Andrej Amalrik. Hij publiceerde het in 1969. In het Westen, voor hem als dissident toen de enige mogelijkheid. Het boek bevat een verslag van zijn verzet tegen het systeem gedurende de jaren ’60, een houding die hem op een tijdelijke verbanning kwam te staan. Voldoende overeenkomsten met de situatie van Navalny, lijkt mij.

Amalrik dankt zijn faam vooral aan een essay dat hij eveneens in 1969 publiceerde: ‘Haalt de Sovjet-Unie 1984?’ Maar het is vooral ‘Niet begeerde reis naar Siberië’ dat de lezer een onthullend en bij vlagen verbijsterend kijkje gunt in de manier waarop de Sovjet-Unie omging met burgers die een eigen, afwijkende mening durfden uit te spreken. Het is ook een heel persoonlijk boek, in die zin dat je als lezer meeleeft met de direct betrokkenen, Andrej Amalrik en zijn echtgenote Gjoezelj.

De voorgeschiedenis is kenmerkend voor het Rusland van die jaren. Andrej wordt in 1963 weggestuurd van de Moskouse Staatsuniversiteit vanwege de inhoud van zijn afstudeerscriptie. Hij betoogt daarin, onderbouwd met bewijzen, dat het vooral de Vikingen zijn geweest die een belangrijke rol speelden bij het ontstaan van het vroege Russische rijk, en niet de Slavische volkeren zoals de officiële Sovjetversie luidt. Omdat hij zijn scriptie ook nog eens ter beoordeling aan een Noorse professor heeft gestuurd, wordt hij ook beschuldigd van het ‘initiëren van buitenlandse inmenging in Sovjetzaken’. Omdat hij zonder graad vervolgens geen passende baan kan vinden, neemt hij losse klusjes aan en schrijft hij in zijn vrije tijd enkele toneelstukken. Daarnaast is hij mantelzorger voor zijn vader, die aan een hartaandoening lijdt.

Afgezien van het laatste is dit alles in de Sovjetmaatschappij van de jaren ’60 meer dan genoeg voor corrigerende maatregelen. De toneelstukken worden aangemerkt als ‘antisovjet en pornografisch’, waarvoor hij een gevangenisstraf krijgt. Zijn overige misdrijven vallen onder het ´Besluit over de versterking van de strijd tegen personen die een parasitair anti-maatschappelijk leven leiden’. Bedoeld worden ‘leeglopers’, mensen die langer dan een maand nergens officieel in dienst zijn geweest. De daarvoor geldende straf is een verbanning van twee tot vijf jaar naar een van de bekende Sovjet-verbanningsoorden: in het noorden van Europees Rusland, Siberië of het Verre Oosten. Met de verplichting daar fysieke arbeid te verrichten en zo in je eigen levensonderhoud te voorzien. Die eindeloos toegepaste strafmaatregel beoogt drie dingen: het ‘uitschot’ verwijderen uit de grote steden, zo de werkloosheid opheffen en de armere gebieden nieuwe arbeidskrachten leveren.

Amalrik komt terecht op een kolchoz, een collectieve staatsboerderij, in de regio achter Tomsk, ruim 3.500 kilometer oostelijk van Moskou. Hij krijgt een tochtig en lekkend krotje om in te wonen en wordt ingedeeld bij de ploegen voor de meest vervelende taken, zoals het bouwen van afrasteringen, het rijden van kuilvoer en het dagelijks scheppen van koeienstront. En kampt bij al die werkzaamheden met een tekort aan materiaal, niet-functionerende gereedschappen of een volstrekt onlogische, dwingend voorgeschreven werkplanning. Hij beschrijft het beeldend en op vrij laconieke toon, waardoor het soms iets tragikomisch krijgt. Zijn grootste zorg is dat hij zo voortvarend is gearresteerd en op transport gezet, dat niemand weet waar hij zich bevindt. Zijn vrienden dachten dan ook de eerste maanden dat hij dood was.

Zijn beschrijving van het leven van de arbeiders op de kolchoz, mannen en vrouwen die vrijwel hun hele leven op de boerderij zullen blijven, leest meer als een aanklacht. De werknemers ontvangen een uiterst karig loontje. Ze hebben de mogelijkheid om daarnaast zelf een varken of koe te houden, of een moestuintje te hebben. Maar alle materialen en grondstoffen die ze daarvoor gebruiken brengt de kolchoz hen in rekening. De kolchoz verlaten is niet toegestaan, de voor het reizen benodigde identiteitspapieren van ieder worden daarom bewaard in het kantoor van de staatsboerderij. Klagen over wat dan ook is zinloos, want daar luisteren de hoofden niet naar. En bij te veel klagen wordt er geld van het loon ingehouden. De kern van de zaak is heel simpel: niemand voelt zich, voor wat dan ook, verantwoordelijk. Loopt er de kantjes af. Een uitzichtloze situatie.

Er bestaat op de kolchoz een zesdaagse werkweek, maar de vrije zondag is door de leiding uitgeroepen tot ‘rode zondag’, de dag waarop iedereen uit enthousiasme voor de socialistische heilstaat geacht wordt vrijwillig en onbetaald aan het werk te gaan. Het warme zomerklimaat mag aangenaam zijn, maar in de herfst regent het vrijwel dagelijks en in de winter kan het kwik dalen tot minus 50C. Het is Siberië.

Wanneer Andrej na ruim een jaar voor enkele dagen terugreist naar Moskou om de zaken van zijn overleden vader te regelen, neemt hij contact op met een jonge vrouw, Gjoezelj, die hij net voor zijn veroordeling had leren kennen. Ze besluiten ondanks de situatie meteen te trouwen. De huwelijksreis gaat naar Tomsk, Gjoezelj kiest ervoor bij haar kersverse echtgenoot te blijven, boerin te worden.

In de Sovjet-Unie heersten jarenlang de bureaucraten, van hoog tot laag. Het gehele leven was door de staat in regels en voorschriften gevat, en zij voerden die uit naar de letter, zonder erbij na te denken. De burgers ervoeren het dan ook als een gevoelloze maatschappij. Maar de façade ging langzaamaan wat minieme scheurtjes vertonen, zoals Andrej ondervond bij zijn herhaalde, en uiteindelijk succesvolle verzoeken tot inkorting van zijn verbanning. Dat bracht een Moskouse rechter van instructie, sprekend over zijn zaak, overigens tot de verzuchting: ‘Het Comité is ook niet meer wat het geweest is, vroeger zou u geruisloos voor twintig jaar verdwenen zijn.’

In 1976, Amalrik was toen 38 jaar, werden hij en Gjoezelj verbannen naar Nederland, het land waar in de jaren daarvoor de meeste van zijn publicaties als eerste in vertaling waren uitgegeven. De foto bovenaan dit blogje is genomen bij hun aankomst op Schiphol. Het voor hem zo belangrijke jaar 1984 zou Andrej niet meer meemaken, in 1980 overleed hij bij een verkeersongeluk in Spanje. Maar dat de Sovjet-Unie geen lang leven was beschoren, had hij met een marge van vijf à zeven jaar wél goed ingeschat. Niet door Chinese druk, zoals hij had gedacht, maar door krachten van binnenuit: ze implodeerde in 1989, en werd in 1991 officieel opgeheven. Je kunt mensen immers niet eeuwig onderdrukken. Toch?

Andrej Amalrik / Niet begeerde reis naar Siberië / Vertaald uit het Russisch door Jozina Israël & Karel van het Reve / 339 blz / Van Oorschot, 1969

Socials

vlietnieuwsfacebookOp Facebook

vlietnieuwtwitter Op Twitter